3.2 Dieren

3.2 Dieren
1 / 44
next
Slide 1: Slide
Biologie / VerzorgingMiddelbare schoolvmbo k, gLeerjaar 1

This lesson contains 44 slides, with interactive quizzes, text slides and 3 videos.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

3.2 Dieren

Slide 1 - Slide

Wat weet je al?

Slide 2 - Slide

Wat is ordenen?
A
zorgen dat het stil is, orde houden
B
orders maken voor verzending
C
de verschillen zoeken
D
verdelen in groepen met dezelfde kenmerken

Slide 3 - Quiz

Waar let je op bij het ordenen van organismen?
A
Celkenmerken
B
Alleen de kleur van de vacht
C
Het geluid dat een dier maakt
D
Aantal poten

Slide 4 - Quiz

Noem de 3 kenmerken om de vier rijken te ordenen?
A
Bladgroenkorrels, celkern en cytoplasma
B
Bladgroenkorrels, celkern en celwand
C
Blad, stengel en wortel
D
Celkern, celwand en slijmvliescellen

Slide 5 - Quiz

Bij ordening verdeel je de organismen in
A
4 rijken
B
4 soorten
C
4 afdelingen
D
4 rassen

Slide 6 - Quiz

Van wie is welke cel?
Dier
Schimmel
Bacterie
Plant

Slide 7 - Drag question

Bacteriën
schimmels
dieren
planten
geen celwand
bladgroen korrels
geen celkern
wel celwand, 
celkern, geen bladgroenkorrels

Slide 8 - Drag question


Een bacterie heeft:
A
wel een celkern - wel een celwand - wel bladgroenkorrels
B
wel een celkern - wel een celwand - GEEN bladgroenkorrels
C
GEEN celkern - wel een celwand - GEEN bladgroenkorrels
D
GEEN celkern - wel een celwand - wel bladgroenkorrels

Slide 9 - Quiz


Een cel van een schimmel heeft:
A
wel een celkern - wel een celwand - wel bladgroenkorrels
B
wel een celkern - wel een celwand - GEEN bladgroenkorrels
C
GEEN celkern - wel een celwand - GEEN bladgroenkorrels
D
GEEN celkern - wel een celwand - wel bladgroenkorrels

Slide 10 - Quiz


Een plantencel heeft:
A
wel een celkern - wel een celwand - wel bladgroenkorrels
B
wel een celkern - wel een celwand - GEEN bladgroenkorrels
C
GEEN celkern - wel een celwand - GEEN bladgroenkorrels
D
GEEN celkern - wel een celwand - wel bladgroenkorrels

Slide 11 - Quiz


Een dierlijke cel heeft:
A
wel een celkern - wel een celwand - wel bladgroenkorrels
B
wel een celkern -GEEN celwand - GEEN bladgroenkorrels
C
GEEN celkern - wel een celwand - GEEN bladgroenkorrels
D
GEEN celkern - wel een celwand - wel bladgroenkorrels

Slide 12 - Quiz

Jan bekijkt een cel onder de microscoop. Hij ziet een cel met een celwand, maar geen celkern. Van welk type organisme ziet Jan een cel?
A
Een plant
B
Een schimmel
C
Een dier
D
Een bacterie

Slide 13 - Quiz

Dierlijke cellen hebben een onderdeel niet, die bacteriën, schimmels en planten allemaal wel hebben. Welk onderdeel gaat het om?
A
De celmembraan
B
De celkern
C
De celwand
D
De vacuole

Slide 14 - Quiz

leerdoelen vandaag (3.2)
Aan het einde van de les:
- kan je bij dieren verschillende vormen van symmetrie beschrijven
- kan je bij dieren verschillende typen skelet beschrijven
- kan je kenmerken en voorbeelden noemen van zes groepen dieren

Slide 15 - Slide

Inleiding
Er zijn meer dan 1,3 miljoen diersoorten bekend.
De meeste daarvan zijn insecten.

Je kunt dieren indelen in groepen aan de hand van kenmerken (=eigenschappen), zoals:
1. symmetrie
2. skelet
Daar leer je vandaag meer over...

Slide 16 - Slide

Symmetrie
De stoel bestaat uit 2 helften.
De helften zijn elkaars spiegelbeeld.

De stoel is symmetrisch: op te delen in gelijke stukken.

Een symmetrisch voorwerp kan je in twee of meer gelijke stukken verdelen.

Slide 17 - Slide

Symmetrie
Dieren zijn vaak symmetrisch, bijvoorbeeld mensen.

Je linkerhelft heeft dezelfde delen als de rechterhelft. Maar de helften zijn bijna nooit precies gelijk aan elkaar. Er zijn kleine verschillen tussen links en rechts.

Toch noem je in de biologie een mens symmetrisch.

Slide 18 - Slide

Soorten symmetrie
Er zijn verschillende soorten symmetrie:

- niet-symmetrisch

- tweezijdig symmetrisch: op 1 manier in twee gelijke helften te verdelen

- veelzijdig symmetrisch: op meerdere manieren in twee gelijke helften te verdelen

Slide 19 - Slide

soorten symmetrie

Slide 20 - Slide

Skelet
Veel dieren hebben stevige delen in hun lichaam.
Deze delen geven stevigheid en bescherming.



Slide 21 - Slide

Soorten skelet
- geen skelet
- uitwendig skelet (aan de buitenkant)
- inwendig skelet (aan de binnenkant van het lichaam)

Door te kijken naar het skelet, kan je de dieren ordenen in verschillende groepen.

Slide 22 - Slide

Slide 23 - Slide

Slide 24 - Slide

Stammen
Op basis van de symmetrie en het soort skelet wordt het rijk dieren verdeeld in de stammen:
1. sponsdieren
2. neteldieren
3. weekdieren
4. stekelhuidigen
5. geleedpotigen
6. gewervelden

Slide 25 - Slide

(een eenvoudig inwendig skelet)

Slide 26 - Slide

Slide 27 - Slide

Slide 28 - Video

Slide 29 - Slide

Slide 30 - Slide

Slide 31 - Video

Slide 32 - Slide

Slide 33 - Slide

Weet je nog?
De 6 stammen kan je verder indelen in steeds kleinere groepen, die je weer kunt indelen in kleinere groepen, etc.

De kleinste groep noem de soort.
Een soort kan je niet verder indelen.

Alleen dieren van dezelfde soort kunnen zich onderling voortplanten.

Slide 34 - Slide

Vertakkingsschema
De indeling van organismen in steeds kleinere groepen, kan je weergeven in een vertakkingsschema.
Voorbeeld:




Slide 35 - Slide

Overeenkomst     Soort                      Ras
  • Hoe meer organismen op elkaar lijken hoe meer ze bij dezelfde groep ingedeeld worden.


  • Organismen die onderling kunnen voortplanten en vruchtbare nakomelingen krijgen.

  • Voortplanten: Het krijgen van nageslacht (kinderen)

  • Vruchtbare nakomeling dat de nakomelingen zichzelf kunnen voortplanten, dus vruchtbaar zijn.
  • Een soort kan uit verschillende rassen bestaan.

Bijvoorbeeld: 

  • soort = katten
  • Ras = Europese korthaar, Maine Coon, Bengaal, Manx, ect.

Slide 36 - Slide

Slide 37 - Slide

Waar kijken we naar bij de indeling van dieren?
A
Symmetrie en levenswijze
B
Leefomgeving en skelet
C
Vorm en symmetrie
D
Symmetrie en skelet

Slide 38 - Quiz

De symmetrie van dit dier is?
A
tweezijdig
B
veelzijdig
C
eenzijdig
D
a-symmetrisch

Slide 39 - Quiz

Heeft dit dier een skelet? Zo ja; wat voor soort skelet?
A
Nee, geen skelet
B
Ja, een inwendig skelet
C
Ja, een uitwendig skelet
D
Ja, zowel inwendig als uitwendig skelet.

Slide 40 - Quiz

Een slak is een weekdier.
A
Juist
B
Onjuist

Slide 41 - Quiz

Een kwal is een neteldier
A
ja
B
nee

Slide 42 - Quiz

Slide 43 - Video

Aan de slag!
Thema 3, basisstof 2
LessonUp + Opdrachten + nakijken

Strijders
Leerdocument




Slide 44 - Slide