Unregelmässige Verben

Onregelmatige werkwoorden
1 / 37
next
Slide 1: Slide
DuitsMBOStudiejaar 2

This lesson contains 37 slides, with interactive quizzes, text slides and 3 videos.

Items in this lesson

Onregelmatige werkwoorden

Slide 1 - Slide

Onregelmatige werkwoorden
jullie hebben reeds:
- de theorie bestudeerd (Grammatica Reader blz. 3-11)
- de opdrachten gemaakt (Grammatica Reader blz. 5-13)
zo niet, doe het alsnog!
.

Slide 2 - Slide

Lernziel:

1.  Ik kan de onregelmatige werkwoorden vervoegen
2. ik kan de onregelmatige werkwoorden toepassen

Slide 3 - Slide

1 van 4 werkwoorden is wel REGELMATIG, welk woord is het?
A
sollen
B
lernen
C
dürfen
D
können

Slide 4 - Quiz

Welk werkwoord staat voor
mogen?
A
mögen
B
dürfen?
C
möchten
D
wollen

Slide 5 - Quiz

1 van 4 werkwoorden is wel REGELMATIG, welk woord is het?
A
sollen
B
lernen
C
dürfen
D
können

Slide 6 - Quiz

Hier zijn ze dan! 
Modale Verben

Slide 7 - Slide

De rij die je al weet: 
dürfen --> mogen
können --> kunnen
mögen --> lusten, graag willen, leuk vinden
müssen --> moeten
sollen --> moeten, zullen
wissen --> weten
wollen --> willen

Slide 8 - Slide

Jij weet wat het verschil is 
müssen en sollen

  • müssen (= moeten als noodzaak)
  • sollen  (= moeten als wens van een ander, bevel)

Slide 9 - Slide

Jij weet dat 

  • mögen  niets met mogen (NL) te maken heeft,  maar betekent  lusten, lekker vinden, houden van

Slide 10 - Slide

Ben jij aan het twijfelen? Bekijk de volgende video..

Slide 11 - Slide

Slide 12 - Video

In de volgende video
worden de modale werkwoorden nog eens vervoegd

en

zie je een heleboel voorbeeldzinnen!

Slide 13 - Slide

Slide 14 - Video

hoe vervoeg jij de modale werkwoorden in de verleden tijd? 
hoe

Slide 15 - Slide

Wij wisten het niet.
welke vertaling is juist?
A
Wir wussten es nicht.
B
Wir wissen es nicht?
C
Wir wüssten es nicht?
D
Wir wusste es nicht?

Slide 16 - Quiz

Ik kon niet bellen.
welke vertaling is juist?
A
Ich könnte nicht anrufen.
B
Ich kann nicht anrufen.
C
Ich konnte nicht anrufen.
D
Ich darf nicht anrufen.

Slide 17 - Quiz

De collega wilde niet meewerken.


A
Der Kollege willte nicht mitarbeiten?
B
Der Kollege will nicht mitarbeiten?
C
Der Kollege wollte nicht mitarbeiten.
D
Der Kollege wolltet nicht mitarbeiten.

Slide 18 - Quiz

Jij moest gaan, anders...
A
Du müsst gehen, ...
B
Du musstest gehen, ...
C
Du müsstest gehen, ...
D
Du mussest gehen,...

Slide 19 - Quiz

Wat valt je op? 
Wir wussten es nicht.
Ich konnte nicht anrufen.
Der Kollege wollte nicht mitarbeiten. 
Du musstest gehen. 

Slide 20 - Slide

Wat viel je op?

Slide 21 - Open question

Weet jij het nog niet zeker? Zie de volgende video. 

Slide 22 - Slide

Slide 23 - Video

Jetzt geht's los!

Slide 24 - Slide

(Dürfen, o.t.t.)________ ich jetzt schon gehen, ansonsten verpasse ich den Zug.

Slide 25 - Open question

(Können, o.t.t.) _______ Sie uns bitte helfen?

Slide 26 - Open question

(Sollen, o.t.t.)___________ ich morgen zu Hause bleiben?

Slide 27 - Open question

Ich (wissen, o.t.t.) _________Bescheid.

Slide 28 - Open question

(Mögen, o.t.t.) _________ihr Eis?

Slide 29 - Open question

(Wissen, o.v.t.) ______Sie, wie spät es ist?

Slide 30 - Open question

Mies (können, o.v.t.) _______ es auch nicht wissen.

Slide 31 - Open question

Anna (mögen, o.v.t.) _________ ihn gerne.

Slide 32 - Open question

Er _________ (dürfen, o.v.t.) nicht mitreisen.

Slide 33 - Open question

Tut mir leid, es ________ (müssen, o.v.t.) so bleiben.

Slide 34 - Open question

Fragen?

Slide 35 - Slide

brennen, nennen, kennen, bringen, denken, rennen, senden, wenden
deze onregelmatige werkwoorden hebben in de verleden tijd en in het voltooid deelwoord:
- een andere klinker dan in de infinitief zoals sterke verwoorden;
- ze worden vervoegd als zwakke werkwoorden. 
bringen                     brachte                           gebracht 
nennen                     nannte                             genannt
kennen                     kannte                              gekannt
brennen                  brannte                            gebrannt
denken                    dachte                              gedacht
rennen                     rannte                              gerannt
senden                     sandte / sendete       gesandt / gesendet        
wenden                  wandte / wendete      gewandt/ gewendet   

Slide 36 - Slide

Hausaufgabe:
De onregelmatige werkwoorden: brennen, rennen, nennen, 
kennen, wenden, senden, bringen, denken.

Zelfstandig de theorie herhalen en de opdrachten maken  
(Grammatica Reader jaar 2, blz. 11-15) 

Slide 37 - Slide