Le verbe 'pouvoir' - La négation

Cours du 28 janvier
Classe H2


1 / 16
next
Slide 1: Slide
FransMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

This lesson contains 16 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson

Cours du 28 janvier
Classe H2


Slide 1 - Slide

Slide 2 - Video

Présent
Je peux - Ik kan
Tu peux - Jij kan
Il/elle/on peut - Hij/zij kan / wij kunnen
Nous pouvons - Wij kunnen
Vous pouvez - Jullie kunnen / u kunt
Ils/elles peuvent - Zij kunnen
Passé composé
J'ai pu - Ik heb gekund
Tu as pu - Jij hebt gekund
Il/elle/on a pu - Hij/zij heeft gekund / wij hebben gekund
Nous avons pu - Wij hebben gekund
Vous avez pu - Jullie hebben gekund / u heeft gekund
Ils/elles ont pu - Zij hebben gekund

Slide 3 - Slide

Vul de juiste vorm van het werkwoord pouvoir (kunnen) in de juiste tijd in.
1. Je (présent) _____________ venir chez toi.

Slide 4 - Open question

2. Tu (passé composé) ____________ faire une partie des devoirs?

Slide 5 - Open question

3. Oui, en classe on (passé composé) ____________ faire une partie.

Slide 6 - Open question

La négation / De ontkenning
  • niet / geen --> ne/n' ... pas in het Frans
  • Je ne suis pas malade --> ik ben niet ziek

Slide 7 - Slide

La négation / De ontkenning
Ne ... plus = niet meer
Ne ... jamais = nooit
Ne ... rien = niets
Ne ... pas encore = nog niet


Slide 8 - Slide

La négation / De ontkenning
Ne / n' staat altijd vóór de persoonsvorm en de rest van de ontkenning staat achter de persoonsvorm

Je ne suis jamais malade - Ik ben nooit ziek
Je n'ai jamais été malade - Ik ben nooit ziek geweest
Je ne veux jamais être malade - Ik wil nooit ziek worden

Slide 9 - Slide

La négation / De ontkenning
Let op: 
Il y a wordt in de ontkenning il n'y a pas

Slide 10 - Slide

La négation / De ontkenning
De na ontkenning

Na een ontkenning verandert un/une/des in de of d' (voor een klinker of stomme h)
Elle n'a pas de fièvre - Zij heeft geen koorts
Je ne mange jamais d'épinards - Ik eet nooit spinazie

Slide 11 - Slide

Maak de zinnen ontkennend. Gebruik de ontkenning tussen haakjes.
1. Éric est en bonne santé. (niet)

Slide 12 - Open question

2. Il veut aller à l’école. (niet meer)

Slide 13 - Open question

3. Et il mange. (niets)

Slide 14 - Open question

4. Il va chez le médecin. (nooit)

Slide 15 - Open question

Au travail!
Chapitre 2 
  • Faire: exercices 26, 28, 29, 30, 31
  • Réviser (=herhalen): woordvolgorde in de Franse zin, vocabulaire F, les verbes G. 
  • Apprendre: vocabulaire H, grammaire I

Slide 16 - Slide