les 13

• Frans
• Beroepsopleiding

les 13

Programme

• La vallée de la Loire
• Chapitre 3: En ville 

la vallée de la Loire

kastelen (Unesco)

Renaissance

wijnstreek

wandelen

fietsen

château de Chambord

Château d'Amboise

reine Claude

Chapitre 3

een stad beschrijven

de weg vragen

inlichtingen geven

het openbaar vervoer gebruiken

vragen en zeggen hoe iets bevalt

A. Paris c'est magnifique!

1 A fragment 42

1 A fragment 43

Een vraag stellen met

  est-ce que....?

Wat betekent est-ce que?

Waar plaats je est-ce que in de zin?

Wanneer gebruik je est-ce qu'?

est-ce que .... ?

Réponses possibles : 

oui / non

                       Exemples : 

• est-ce que tu aimes mon pantalon vert ?
• est-ce que ça va ?
• est-ce que tu habites à Amsterdam ?
• est-ce que tu as un frère ?

qu'est-ce que .... ?

wat ... ?

                       Exemples : 

• qu'est-ce que tu fais le week-end ?
• qu'est-ce que tu aimes porter ?
• qu'est-ce que tu lis ?
• qu'est-ce que tu détestes faire ?

pourquoi .... ?

waarom ... ?

                       Exemples : 

• pourquoi tu portes des chaussettes roses ?
• pourquoi tu écoutes de la musique ?
• pourquoi nous ne faisons pas de volley à l'école ?

il y a

• vaste uitdrukking= er is / er zijn

vb Il y a des touristes au musée = er zijn toeristen in het museum

• na ontkenning en hoeveelheidsaanduiding= de

vb il y a beaucoup de touristes= er zijn veel toeristen

vb il n'y a pas de magasins= er zijn geen winkels

het bijvoeglijk naamwoord staat

1. altijd voor het zelfstandig naamwoord
2. altijd achter het zelfst nmw
3. altijd achter, maar soms ook voor
4. altijd voor, maar soms achter

het bijvoeglijk naamwoord past zich aan aantal en geslacht

ja

nee

huiswerk

werkboek: 

• opdrachten: 1 / 2 p. 29
• opdrachten : 3/4/5/6 p. 30
• opdrachten: 7/8 p.31