op donderdag: vooral aandacht voor luisteren en spreken
op maandag en vrijdag: Zebra + Lezen/schrijven + overige belangrijke onderwerpen zoals werkwoorden, zinsopbouw, signaalwoorden in teksten enz.
Slide 3 - Slide
Wat wordt er van je verwacht in de les?
Je telefoon leg je in je kluis.
Je bent op tijd (voor de bel) in de les.
Je gaat direct op je plaats zitten.
Als de docent je een andere plaats aanwijst, ga je daar zitten.
Je pakt je schrift en je pen. (en lesboek)
Je maakt aantekeningen tijdens de les.
Als je iets wil vragen/zeggen, steek je je hand op.
Tijdens de les spreek je Nederlands. Een uitzondering hierop is als je met elkaar aan het overleggen bent over de lesstof.
Slide 4 - Slide
voorlezen
Slide 5 - Slide
Werkwoorden vervoegen
Hoe moeten we werkwoorden vervoegen?
Lachen -> hele werkwoord - en= ik-vorm
Ik lach
Jij lacht
Hij / zij / het lacht
Wij lachen
Jullie lachen
Zij lachen
Slide 6 - Slide
Werkwoorden vervoegen v.t.
In de verleden tijd zetten we - te(n) of -de(n) achter de ik-vorm bij de regelmatige werkwoorden. Bij de onregelmatige werkwoorden krijgt de v.t. een andere vorm, bv. loop-liep
Ik lachte
Jij lachte
Hij / zij / het lachte
Wij lachten
Jullie lachten
Zij lachten
Slide 7 - Slide
De voltooide tijd
De voltooide tijd maak je met een persoonsvorm (werkwoord) van het werkwoord zijn, hebben of worden.
Voorbeeld: Hijis gevallen. (vallen)
De vrouwheeft gelogen. (liegen)
Wij worden opgehaald. (ophalen)
Slide 8 - Slide
D of T aan het einde?
In soft ketchup x: Niet in soft ketchup x:
'-t' '-d'
Ik heb gefietst.
Ik heb in Spanje gewoond.
Slide 9 - Slide
Heb of ben je ooit? 1/2
Maak de goede zin. (mondeling)
op het ijs vallen
iemand kussen
kunst maken
in Spanje zijn
een taart bakken
Slide 10 - Slide
Heb je ooit?( have you ever?) 2/2
Maak de zin af en schrijf op: Heb je ooit..........................
's nachts werken
poker spelen
een hele nacht studeren
een deadline missen
een feest organiseren
Slide 11 - Slide
opdrachtenblad werkwoorden maken
Slide 12 - Slide
Zebra blz. 134 (LOB/NT2)
opdracht 1 samen
maken vanaf blz. 135
Slide 13 - Slide
oefenblad werkwoordvervoeging
Slide 14 - Slide
het verslag
=een verhaal over hoe iets is gegaan, wat je hebt gedaan of wat er is gebeurd.
Je kan een verslag schrijven over wat je afgelopen week hebt gedaan.
Slide 15 - Slide
het verslag
Schrijf een verslag over wat jij de afgelopen week hebt gedaan.
Je schrijft per dag wat je hebt gedaan en hebt meegemaakt. Per dag gebruikt je minimaal twee zinnen. Gebruik voegwoorden, zoals en, want, maar, omdat, dus, voordat, zodat enz.
Je schrijft dus in de verleden tijd en de voltooide tijd.
Voorbeeld: Op maandag stond ik om 7.00 uur op en ben ik naar school gegaan.