2/6 werkwoorden les 2 3b

Welkom!
1 / 13
next
Slide 1: Slide
NT2ISK

This lesson contains 13 slides, with text slides.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson

Welkom!

Slide 1 - Slide

Planning vandaag
  • planning de komende weken
  • wat wordt er van je verwacht in de les?
  • voorlezen
  • herhalen uitleg werkwoorden
  • oefenblad werkwoorden maken
  • schrijfopdracht

Slide 2 - Slide

Planning de komende weken
  • De komende twee weken 40-minuten rooster
  • vrijdag vrij i.v.m. Offerfeest (Islam)
  • maandag vrij i.v.m. Pinksteren
  • 16-20 juni toetsen lezen, schrijven, luisteren en spreken 
  • op donderdag: vooral aandacht voor luisteren en spreken
  • op maandag en vrijdag: Zebra +  Lezen/schrijven + overige belangrijke onderwerpen zoals werkwoorden, zinsopbouw, signaalwoorden in teksten enz.

Slide 3 - Slide

Wat wordt er van je verwacht in de les?
  • Je telefoon leg je in je kluis.
  • Je bent op tijd (voor de bel) in de les.
  • Je gaat direct op je plaats zitten.
  • Als de docent je een andere plaats aanwijst, ga je daar zitten.
  • Je pakt je schrift en je pen. (en lesboek)
  • Je maakt aantekeningen tijdens de les.
  • Als je iets wil vragen/zeggen, steek je je hand op.
  • Tijdens de les spreek je Nederlands. Een uitzondering hierop is als je met elkaar aan het overleggen bent over de lesstof. 

Slide 4 - Slide

voorlezen

Slide 5 - Slide

Werkwoorden vervoegen
Hoe moeten we werkwoorden vervoegen?
Lachen
        -en
Ik                                            lach
Jij                                           lacht
Hij / zij / het                       lacht
Wij                                         lachen
Jullie                                    lachen
Zij                                          lachen 

Slide 6 - Slide

de verleden tijd (v.t.)
De verleden tijd maak je door:
- te(n) toe te voegen, bv. ik fietste, wij fietsten
-de(n) toe te voegen, hij leefde, zij leefden
Bij een sterk werkwoord verandert de klank. ik slaap->sliep

Slide 7 - Slide

Het voltooid deelwoord
Het voltooid deelwoord heeft altijd een hulpwerkwoord zijn, hebben of worden nodig.
Voorbeeld: 
  • Ik ben gevallen.
  • Ik heb gefietst.
  • Ik word gehaald.

Slide 8 - Slide

antwoorden werkwoorden
eet-at-heb gegeten
slaap-sliep-heb geslapen
loop-liep-heb gelopen
reis-reisde-heb gereisd
zit-zat-heb gezeten
drink-dronk-heb gedronken
lach-lachte-heb gelachen
huil-huilde-heb gehuild
zing-zong-heb gezongen

Slide 9 - Slide

antwoorden werkwoorden
dans-danste-heb gedanst
kijk-keek-heb gekeken
lees-las-heb gelezen
ren-rende-heb gerend
vang-ving-heb gevangen
zwem-zwom-heb gezwommen
voetbal-voetbalde-heb gevoetbald
sport-sportte-heb gesport
vind-vond-heb gevonden

Slide 10 - Slide

oefenblad werkwoordvervoeging

Slide 11 - Slide

het verslag 
  • =een verhaal over hoe iets is gegaan, wat je hebt gedaan of wat er is gebeurd. 
  • Je kan een verslag schrijven over wat je afgelopen week hebt gedaan.

Slide 12 - Slide

het verslag 
  • Schrijf een verslag over wat jij de afgelopen week hebt gedaan.
  • Je schrijft per dag wat je hebt gedaan en hebt meegemaakt. Per dag gebruikt je minimaal twee zinnen. Gebruik voegwoorden, zoals en, want, maar, omdat, dus, voordat, zodat enz.
  • Je schrijft dus in de verleden tijd en de voltooide tijd.
  • Voorbeeld: Op maandag stond ik om 7.00 uur op en ben ik naar school gegaan. 

Slide 13 - Slide