§ 4.1 Onderdrukking

§ 3.1 De Uittocht
Welkom klas 2VMB

Nodig: boek + pen
1 / 28
next
Slide 1: Slide
LevensbeschouwingMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

This lesson contains 28 slides, with text slides and 1 video.

Items in this lesson

§ 3.1 De Uittocht
Welkom klas 2VMB

Nodig: boek + pen

Slide 1 - Slide

Lesprogramma

-> Opening H.3

-> De tijd tikt door....

-> Volgende les

Slide 2 - Slide

Slide 3 - Video

Slide 4 - Slide

Slide 5 - Slide

Slide 6 - Slide

Slide 7 - Slide

Slide 8 - Slide

8 Toen trad er in Egypte een nieuwe koning aan, die Jozef niet gekend had.
9. Hij zei tegen zijn volk: Zie, het volk van de Israëlieten is talrijker en machtiger dan wij.
10. Kom, laten wij er verstandig tegen optreden, anders zal het talrijk worden en, mocht het zijn dat er een oorlog uitbreekt, dan zal het zich ook bij onze vijanden aansluiten, tegen ons strijden en uit het land wegtrekken.
                                            
opdr. 
2a

Slide 9 - Slide

11 En zij stelden daarom opzichters van herendiensten over het volk aan om het door zijn dwangarbeid te onderdrukken. Het bouwde voor de farao voorraadsteden: Pitom en Raämses.
                                            
opdr. 
2b

Slide 10 - Slide

12 Hoe meer zij het echter onderdrukten, hoe talrijker het werd en hoe meer het zich uitbreidde, zodat zij in angst verkeerden vanwege de Israëlieten.
                                            
opdr. 
2c

Slide 11 - Slide

14 Zij maakten het leven bitter voor hen door hen zwaar werk te laten verrichten met leem en bakstenen, en door allerlei werk op het veld: al hun werk, waarmee zij hen moesten dienen, met harde hand.
15. Bovendien zei de koning van Egypte tegen de vroedvrouwen van de Hebreeuwse vrouwen, van wie de naam van de een Sifra was en de naam van de ander Pua,
16. hij zei: Als u de Hebreeuwse vrouwen bij het bevallen helpt en u let op de stenen baarstoel, dan moet u, als het een zoon is, hem doden, maar als het een dochter is, mag zij blijven leven.                                            
opdr. 
2d

Slide 12 - Slide



17 De vroedvrouwen vreesden echter God en deden niet wat de koning van Egypte tot hen gesproken had, maar lieten de jongetjes in leven.                                          
opdr. 
2e

Slide 13 - Slide



18 Toen riep de koning van Egypte de vroedvrouwen bij zich en zei tegen hen: Waarom hebt u dit gedaan, dat u de jongetjes in leven laat?
19. De vroedvrouwen zeiden tegen de farao: Omdat de Hebreeuwse vrouwen niet zijn zoals de Egyptische vrouwen, want zij zijn sterk. Zij hebben al gebaard, voordat er een vroedvrouw bij hen is aangekomen.                                
opdr. 
2f

Slide 14 - Slide



20. Daarom deed God aan de vroedvrouwen goed, en het volk werd talrijk en zeer machtig.
21. En het gebeurde, omdat de vroedvrouwen God vreesden, dat Hij aan hen nakomelingen schonk.                             
opdr. 
2g

Slide 15 - Slide

Slide 16 - Slide

Slide 17 - Slide


6 Toen zij het opendeed, zag zij hem, het kind. En zie, het jongetje huilde. Zij kreeg medelijden met hem en zei: Dit is een van de Hebreeuwse kinderen.
7. Toen zei zijn zuster tegen de dochter van de farao: Zal ik voor u een voedster uit de Hebreeuwse vrouwen gaan roepen, die dat kindje voor u de borst kan geven?                            
opdr. 
 3b +c  

Slide 18 - Slide


8 De dochter van de farao zei tegen haar: Ga maar. Toen ging het meisje de moeder van het kind roepen.
9. En de dochter van de farao zei tegen haar: Neem dit kind mee en geef het voor mij de borst. Ikzelf zal u uw loon geven. De vrouw nam het jongetje mee en gaf het de borst.
10. En toen het jongetje groot geworden was, bracht zij hem bij de dochter van de farao, en hij werd haar tot zoon. Zij gaf hem de naam Mozes. Want, zei ze, ik heb hem uit het water getrokken.                     
opdr. 
3d

Slide 19 - Slide

Slide 20 - Slide

Slide 21 - Slide

Slide 22 - Slide

Slide 23 - Slide

Slide 24 - Slide

Slide 25 - Slide

Slide 26 - Slide

Slide 27 - Slide


23 Toen hij nu de leeftijd van veertig jaar bereikt had, kwam het in zijn hart op zijn broeders, de Israëlieten, te bezoeken.
24. En toen hij iemand zag die onrecht leed, nam hij hem in bescherming en wreekte degene die mishandeld werd: hij sloeg de Egyptenaar dood.
25. En hij dacht dat zijn broeders begrijpen zouden dat God hun door zijn hand verlossing zou geven, maar zij begrepen het niet.
26. En de volgende dag zagen zij hem, terwijl zij aan het vechten waren; en hij spoorde hen aan tot vrede door te zeggen: Mannen, u bent broeders; waarom doet u elkaar onrecht?
27. Degene die zijn naaste onrecht deed, stootte hem echter van zich af en zei: Wie heeft u tot een leider en rechter over ons aangesteld?
28. Wilt u mij ook om het leven brengen, op de wijze waarop u gisteren die Egyptenaar om het leven gebracht hebt?
29. En Mozes vluchtte op dat woord en werd een vreemdeling in het land Midian, waar hij twee zonen verwekte.                 
opdr. 
4a

Slide 28 - Slide