Tekstsoorten: feiten, meningen en bedoeling van de schrijver

LESPLANNING
1. Theorie over de bedoeling van de schrijver of spreker.

2. Welke tekstsoort kies je wanneer?  

3. Wat zijn feiten, wat zijn meningen en wat is het verschil?








1 / 18
next
Slide 1: Slide
NederlandsMBOStudiejaar 2

This lesson contains 18 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 120 min

Items in this lesson

LESPLANNING
1. Theorie over de bedoeling van de schrijver of spreker.

2. Welke tekstsoort kies je wanneer?  

3. Wat zijn feiten, wat zijn meningen en wat is het verschil?








Slide 1 - Slide

Tot zover het onderdeel werkwoordspelling. 

Nu de lesdoelen van de verdere les: 
- Je kunt vertellen wat feiten, meningen en argumenten zijn.
- Je kunt feiten en meningen herkennen.
- Je kunt argumenten herkennen.
- Je kunt zelf feiten en meningen bedenken.

Slide 2 - Slide

Mening, argument en standpunt

Slide 3 - Slide

Feit
  • Uitspraak over iets wat waar of niet waar is 
  • Een feit kan je controleren.

Voorbeeld
'De helft van de zestienjarigen in Nederland krijgt 50 euro kleedgeld per maand.'

Slide 4 - Slide

Mening (standpunt)
  • Wat iemand ergens van vindt
  • Het is niet controleerbaar
  • Je kunt het ermee eens of oneens zijn

Voorbeeld
'Ik vind het goed dat jongeren kleedgeld krijgen'

Slide 5 - Slide

Feit versus Mening

Slide 6 - Slide

Argument (onderbouwing)
  • Een argument is een uitleg waarmee je een mening   verdedigt  of verklaart
  • Een argument wordt ingeleid door een signaalwoord, zoals   want, namelijk, omdat, doordat...

Voorbeeld: 'Ik vind het goed dat jongeren kleedgeld krijgen (mening/standpunt), want (signaalwoord) dan leren zij met geld omgaan (argument)'.

Slide 7 - Slide

Feit versus Mening

Slide 8 - Slide

Feit of mening?
'Hij rent heel snel'.
A
feit
B
mening

Slide 9 - Quiz

Feit of mening?
'Vandaag is het dinsdag'
A
feit
B
mening

Slide 10 - Quiz

Feit of mening?
'De bladeren zijn nat'
A
feit
B
mening

Slide 11 - Quiz

Feit of mening?
'Zwolle telt meer dan 130.000 inwoners'
A
feit
B
mening

Slide 12 - Quiz

Feit of mening?
'Koken is moeilijk'
A
feit
B
mening

Slide 13 - Quiz

Feit of mening?
'Nederland ligt in Europa'
A
feit
B
mening

Slide 14 - Quiz

Schrijf een positief feit over jezelf

Slide 15 - Open question

Schrijf een positieve mening over jezelf

Slide 16 - Open question

Over de vorige vraag
Geef een positief feit over jezelf. Dat kan zijn: 
ik ben Nederlander;  ik heb kort haar; ik heb lang haar; kleur ogen, etc. 
→ Een feit is te controleren. 
→ 'Ik ben visser' is daarom niet juist als feit: je bent student en staat niet ingeschreven als visser in de Kamer van Koophandel. 

Geef een positieve mening over jezelf. Dat kan zijn:
ik ben:  stoer / gezellig / cool / een dierenliefhebber / grappig
→ Dit kan allemaal kloppen, want het is jouw mening. 
→ 'Ik ben visser' kan dus hier staan, als mening over jezelf. 

Slide 17 - Slide

EINDE VAN DE LES

Boeken

Slide 18 - Slide