V4 - T3 : BS 3+Bs 4 Monohybride kruisingen

Thema 3 Genetica
Basisstof 3 monohybride kruisingen
1 / 27
next
Slide 1: Slide
BiologieMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 4

This lesson contains 27 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Thema 3 Genetica
Basisstof 3 monohybride kruisingen

Slide 1 - Slide

Dominant = een gen dat wordt onderdrukt door een ander gen.
A
Waar
B
Niet waar

Slide 2 - Quiz

Homozygoot is....

A
Als het individu twee dezelfde genen heeft voor een bepaalde eigenschap
B
Als het individu twee verschillende genen heeft voor een bepaalde eigenschap.
C
Als het individu twee dezelfde en twee verschillende gene heeft voor een bepaalde eigenschap.

Slide 3 - Quiz

Is het karyogram (genetisch
gezien) van een man of van
een vrouw?
A
Man
B
vrouw
C
kan je niet opmaken uit de afbeelding
D
weet ik niet

Slide 4 - Quiz

Dit karyogram is:
A
Van een lichaamscel, want chromosomen in paren
B
Van een lichaamscel, want chromosomen zijn enkelvoudig aanwezig
C
Van een geslachtscel, want chromosomen in paren
D
Van een geslachtscel, want chromosomen zijn enkelvoudig aanwezig

Slide 5 - Quiz

Wat is homozygoot dominant?
A
Aa
B
aa
C
AA
D
Aa

Slide 6 - Quiz

Twee ouders hebben allebei het genotype 'aa'. Welke genotypes kunnen de kinderen krijgen?
A
AA
B
Aa
C
aa
D
Alle genotypes

Slide 7 - Quiz

Een mens heeft in elke celkern van een lichaamscel
A
48 chromosomen
B
47 chromosomen
C
46 chromosomen
D
23 chromosomen

Slide 8 - Quiz

Hebben de geslachtscellen van één man allemaal hetzelfde genotype of allemaal een verschillend genotype?
A
hetzelfde
B
verschillend

Slide 9 - Quiz

Hebben de geslachtscellen van één vrouw allemaal hetzelfde genotype of allemaal een verschillend genotype?
A
hetzelfde
B
verschillend

Slide 10 - Quiz

De ene ouder heeft het genotype EE en de ander ouder Ee. De ouders hebben dan ...
A
hetzelfde genotype
B
een verschillend fenotype
C
hetzelfde fenotype

Slide 11 - Quiz

Sleep de juiste term naar de bijbehorende omschrijving
Een genvariant
Een nucleotidesequentie die coderende informatie bevat waarmee ribosomen in staat zijn om een eiwit the synthetiseren. 
Omdat zowel de vader als de moeder er één gedoneerd heeft, heeft een organisme er hier twee van. Samen behoren ze tot hetzelfde paar. Er bestaan (kleine) genetische verschillen tussen de exemplaren
Een vaste plaats op het chromosoom. Op deze 'plek' ligt bij ieder individue dezelfde coderende genetische informatie, hoewel die wel onderling licht kan verschillen.
homologe chromosomen
allel
locus
gen

Slide 12 - Drag question

Genetica §3.3  'monohybride kruisingen' 
Na deze les: 
  • Weet je hoe je een monohybride kruising opstelt
  • Kan je voorspellingen doen over het genotype en fenotype van nageslacht uit een kruising 

Volgende les: 
  • Gaan we deze kennis opnieuw toepassen in kruissingsvragen

Slide 13 - Slide

Herhaling...

Slide 14 - Slide

Slide 15 - Slide

Slide 16 - Slide

Recombinatie tijdens meiose

Slide 17 - Slide

Recombinatie: het ontstaan van nieuwe combinaties van allelen tijdens meiose. 
Berekening van combinaties: 2^n






in voorbeeld n=3  dus 2^3 = 8
Bijvoorbeeld een mens in n=23
Mens: 2^23 = 8,4 miljoen

Slide 18 - Slide

Wat is een monohybride kruising?
A
Twee chromosomen kruisen
B
Nakomelingen maken en kijken wat er gebeurt in de genen.
C
Overerving van één erfelijke eigenschap van ouders naar kind
D
Het tegenovergestelde van een polyhybride kruising

Slide 19 - Quiz


Monohybride kruising
Een plant met grote bladeren wordt gekruist met een plant met kleine bladeren. Alle nakomelingen blijken kleine bladeren te hebben.
Wat is dominant en wat zijn de genotypen van de ouders?
A
Grote bladeren AA x aa
B
Grote bladeren Aa x aa
C
Kleine bladeren AA x aa
D
Kleine bladeren Aa x aa

Slide 20 - Quiz

Deze twee ouders krijgen een kind.
Het kind heeft blond haar.
Blond haar is recessief.
Wat is het genotype van de ouders?
A
bb x bb
B
Bb x Bb
C
BB x bb
D
Bb x bb

Slide 21 - Quiz

Wat is de verhouding in het fenotype in de F1?
A
1:3
B
1:2:1
C
1:1
D
3:2

Slide 22 - Quiz

Een homozygoot dominante bruine hengst en een grijze merrie krijgen een bruine veulen.

Wat kan het genotype zijn van deze veulen?
A
aa of Aa
B
Aa of AA
C
Aa
D
aa

Slide 23 - Quiz

Een parkiet blauwe mannetjes parkiet (recessieve kleur) wordt gekruist met een gele vrouwtjes parkiet (dominante kleur).
Zij krijgen samen 7 gele jongen.

Wat kun je met zekerheid zeggen over het genotype van de ouders?

A
Heterozygoot
B
Homozygoot dominant
C
Homozygoot
D
Hier kan hij niet achterkomen

Slide 24 - Quiz

In een bepaalde populatie fruitvliegen hebben alle individuen het genotype rr voor een bepaalde eigenschap. Als gevolg van een erfelijke verandering tijdens de vorming van een zaadcel ontstaat een individu Z met genotype Rr.

Hoe wordt het proces van erfelijke verandering genoemd waardoor het genotype Rr van individu Z kon ontstaan?
A
Modificatie
B
Monohybride aanpassing
C
Selectie
D
Mutatie

Slide 25 - Quiz

Individu Z (Rr) krijgt een groot aantal nakomelingen in de eerste en volgende generaties. Individuen met genotype Rr of RR hebben tweemaal zoveel kans de leeftijd te bereiken waarop ze tot voortplanting kunnen komen als individuen met genotype rr.
Welk deel van de eerste generatie nakomelingen van individu Z heeft een vergrote kans op voortplanting als hij voorplant met een individu die rr heeft?
A
1/2
B
3/4
C
1/4
D
0

Slide 26 - Quiz

Huiswerk

Lees basisstof 3
Maak: 15 t/m 18 van thema 3 genetica 
timer
5:00

Slide 27 - Slide