USG 2 Klimaatsysteem koppen

Klimaatsysteem van Köppen
1 / 33
next
Slide 1: Slide
AardrijkskundeMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 1

This lesson contains 33 slides, with interactive quizzes, text slides and 3 videos.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson

Klimaatsysteem van Köppen

Slide 1 - Slide

Slide 2 - Video

Lesdoelen klimaatsysteem Köppen:
  • Je weet welke 5 hoofdklimaten (letters) Köppen onderscheidt.
  • Je weet welke 3 letters Köppen gebruikt voor de neerslagverdeling.
  • Je kunt per klimaat de temperatuurgrenzen en neerslagverdeling noemen.
  • Je kunt a.d.h.v een klimaatgrafiek bepalen welk klimaat is weergegeven.

Slide 3 - Slide

Welke klimaten ken jij?

Slide 4 - Open question

5 factoren die een klimaat bepalen.

Slide 5 - Mind map

5 Factoren die een klimaat verklaren
1. Breedteligging (stralingsbalans).
2. Afstand tot de zee. 
3.  Zeestromen (koude en warme zeestroom)
4. Windrichting/ luchtdruk. (ligging in het hoofdcirculatiesysteem)
5. Hoogteligging en reliëf. (regenkant en regenschaduwkant bij een gebergte.

Slide 6 - Slide

Klimaatsysteem Köppen
Indeling in een code van 2 letters: 1 HOOFDLETTER en 1 kleine letter*

*Uitzondering bij B (droge klimaten) en E (Poolklimaten). Hier worden twee hoofdletters gebruikt. 


Slide 7 - Slide

Waardoor wordt de temperatuur van een plaats op aarde vooral bepaald?
A
De atmosfeer
B
De hoogte van de bergen rond een gebied
C
De ligging ten opzichte van de evenaar
D
Warme-, of koude zeestromen langs de kusten

Slide 8 - Quiz

Droge tijd = minder dan 30mm neerslag per maand

Slide 9 - Slide

Filmpje 

Slide 10 - Slide

Slide 11 - Video

0

Slide 12 - Video

Klimaatsysteem van Köppen
Palmgrens
De palmgrens is de isotherm (Lijn die plaatsen met dezelfde temperatuur met elkaar verbindt) van 18'C. Dit is de temperatuur waarbij palmbomen niet meer groeien als het kouder wordt.
Boomgrens
De boomgrens is de isotherm van 10"C in de warmste maand. Als het in de warmste maand kouder
Isotherm
Een isotherm is een lijn die plaatsen met dezelfde temperatuur met elkaar verbind.

Slide 13 - Slide

A=tropisch klimaat
Kenmerken
Het A-klimaat heeft als belangrijkste kenmerk dat het warm is. De gemiddelde temperatuur is in de koudste maand hoger dan 18 'C.
Er kan het gehele jaar regen vallen, maar het hoeft niet.
grafiek

Slide 14 - Slide

Onderverdeling en kenmerken A-klimaten
Temperatuur: gemiddeld hoger dan 18'C in de koudste maand. 
Neerslag:
Af= tropisch regenwoud: het gehele jaar neerslag
As/Aw = Savanne: er is een droge periode in zomer (As) of winter (Aw)
Am = Moessonklimaat. klimaat met een regentijd van ongeveer 6 maanden (Moessonregen)

Slide 15 - Slide

B=droog klimaat
grafiek
Kenmerken
Het B-klimaat is heet en droog. Dit klimaat wordt niet bepaald door temperatuur, maar door de hoeveelheid neerslag. 
In een woestijn valt minder dan 250 mm neerslag. In een steppeklimaat is dat tussen de 250 en 500 mm per jaar. De verdamping is hoog.
In een droog klimaat is de gemiddelde temperatuur wel hoger dan 10'C 

Slide 16 - Slide

Onderverdeling en kenmerken  B-klimaten
Temperatuur: gemiddeld hoger dan 10'C in de koudste maand
Neerslag:
BS = Steppe: er valt 200-400 mm neerslag
BW = Woestijn: er valt minder dan 200 mm neerslag

De B- klimaten en de E-klimaten zijn uitzonderingen. Bij deze afkortingen zijn beide hoofdletters.

Slide 17 - Slide

C=zeeklimaat
Kenmerken
Het C-klimaat is het gematigde zeeklimaat. De gemiddelde temperatuur in de warmste maand is meer dan 10 'C. In de koudste maand de temperatuur gemiddeld boven -3 'C en onder 18 'C.
Er kan het gehele jaar neerslag vallen, maar het hoeft niet.
grafiek

Slide 18 - Slide

Onderverdeling en kenmerken  C-klimaten
Neerslag:
Cf = Zeeklimaat: er valt het gehele jaar neerslag
Cs = Middellandse zeeklimaat: er valt in de zomer weinig tot geen neerslag
Cw = Chinaklimaat: er valt weinig tot geen neerslag in de winter

Slide 19 - Slide

D=landklimaat
grafiek
Kenmerken
Het D-klimaat is het landklimaat. De invloed van de zee is er niet, waardoor de verschillen tussen warme en koude perioden groter zijn.
De gemiddelde temperatuur in de koudste maand ligt onder -3 'C en in de warmste maand boven 10 'C. Er kan het gehele jaar neerslag vallen maar het hoeft niet.

Slide 20 - Slide

Onderverdeling en kenmerken  D-klimaten
Neerslag:
Df landklimaat met gehele jaar neerslag
Dw landklimaat met droge winter
Ds komt weinig voor.

Slide 21 - Slide

E=poolklimaat
grafiek
Kenmerken
Het E-klimaat is het koudste klimaat. In de warmste maand wordt het nooit warmer dan 10 'C.
Het poolklimaat vind je niet alleen bij de polen, maar ook hoog in de bergen.

Slide 22 - Slide

Onderverdeling en kenmerken E-klimaten
De E klimaten zijn weer een uitzondering:
EF = Poolklimaat
EH = hooggebergteklimaat
ET = Toendraklimaat. 
Het verschil tussen toendra en poolklimaat is de temperatuur: BIj het toendraklimaat komt de zomer temperatuur wel boven 0'C uit, bij het poolklimaat niet (poolklimaat is altijd kouder dan 0'C)

Slide 23 - Slide

Welke vragen moet je stellen:
  1. Hoeveel neerslag valt er in het jaar? (heb je te maken met een B-klimaat?)
  2. Wat is de temperatuur in de warmste maand, welke maand?
  3. Wat is de temperatuur in de koudste maand, welke maand?
  4. Ligt de plaats op het NH of ZH?
  5. Is er sprake van een droge tijd? (A=<50mm, C of D=<30mm)
  6. Zo ja welk seizoen?
  7. temperatuurgrenzen bepalen hoofdletter, neerslagverdeling bepaalt kleine letter.
Df klimaat

Slide 24 - Slide

Welke vragen moet je stellen:
  1. Hoeveel neerslag valt er in het jaar? (heb je te maken met een B-klimaat?)
  2. Wat is de temperatuur in de warmste maand, welke maand?
  3. Wat is de temperatuur in de koudste maand, welke maand?
  4. Ligt de plaats op het NH of ZH?
  5. Is er sprake van een droge tijd? (A=<50mm, C of D=<30mm)
  6. Zo ja welk seizoen?
  7. temperatuurgrenzen bepalen hoofdletter, neerslagverdeling bepaalt kleine letter.
Cs

Slide 25 - Slide

Welke vragen moet je stellen:
  1. Hoeveel neerslag valt er in het jaar? (heb je te maken met een B-klimaat?)
  2. Wat is de temperatuur in de warmste maand, welke maand?
  3. Wat is de temperatuur in de koudste maand, welke maand?
  4. Ligt de plaats op het NH of ZH?
  5. Is er sprake van een droge tijd? (A=<50mm, C of D=<30mm)
  6. Zo ja welk seizoen?
  7. temperatuurgrenzen bepalen hoofdletter, neerslagverdeling bepaalt kleine letter.
BS

Slide 26 - Slide

Slide 27 - Link

Samengevat:
Alle klimaten met hun kenmerken op een rij
Samenvatting
Dit moet je uit je hoofd weten!

Slide 28 - Slide

Slide 29 - Slide

Slide 30 - Slide

Slide 31 - Slide

Slide 32 - Slide

Slide 33 - Link