2VWO Grammaire chapitre 3

Grammaire chapitre 3
- Onregelmatige werkwoorden vouloir (willen) en pouvoir(kunnen/mogen); uit je hoofd leren!
- De imparfait (onvoltooid verleden tijd)
1 / 41
next
Slide 1: Slide
FransMiddelbare schoolvwoLeerjaar 2

This lesson contains 41 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 30 min

Items in this lesson

Grammaire chapitre 3
- Onregelmatige werkwoorden vouloir (willen) en pouvoir(kunnen/mogen); uit je hoofd leren!
- De imparfait (onvoltooid verleden tijd)

Slide 1 - Slide

Onregelmatige werkwoorden pouvoir/vouloir

Lees de uitleg en beantwoord de vragen.

Slide 2 - Slide

POUVOIR (= kunnen, mogen)
Présent (tegenwoordige tijd) 
Je peux
Tu peux
Il/elle/on peut
Nous pouvons
Vous pouvez
Ils/elles peuvent

Slide 3 - Slide

Je peux
Tu peux
Il peut
Elle peut
Nous pouvons
Vous pouvez
Ils/elles peuvent
Ik kan
Jij mag
Hij kan
Zij mag
Wij kunnen
Jullie mogen
Zij mogen

Slide 4 - Drag question

VOULOIR (= willen)
Présent (tegenwoordige tijd) 
Je veux
Tu veux
Il/elle/on veut
Nous voulons
Vous voulez
Ils/elles veulent

Slide 5 - Slide

Je veux
Tu veux
Elle veut
Nous voulons
Vous voulez
Ils veulent
Ik wil
Jij wilt
Zij wil
Wij willen
Jullie willen
Zij willen

Slide 6 - Drag question

Zet het werkwoord in de juiste vorm.
Ik kan = Je (pouvoir)
A
peux
B
veux
C
peut
D
veut

Slide 7 - Quiz

Zet het werkwoord in de juiste vorm.
Jullie willen = Vous (vouloir)
A
pouvons
B
pouvez
C
voulons
D
voulez

Slide 8 - Quiz

Zet het werkwoord in de juiste vorm.
Zij mogen = Ils (pouvoir)
A
peut
B
peuvent
C
veut
D
veulent

Slide 9 - Quiz

Zet het werkwoord in de juiste vorm.
Jij wilt = Tu (vouloir)

Slide 10 - Open question

Zet het werkwoord in de juiste vorm.
Wij willen = Nous (vouloir)

Slide 11 - Open question

Zet het werkwoord in de juiste vorm.
Wij kunnen = Nous (pouvoir)

Slide 12 - Open question

Zet het werkwoord in de juiste vorm.
De leraar kan = le prof (pouvoir)

Slide 13 - Open question

Passé composé
Die bestaat uit een hulpww (avoir of être) + voltooid deelwoord

Voor deze twee werkwoorden ziet dat er zo uit:
Ik heb gekund = J'ai pu
Ik heb gewild = J'ai voulu

Slide 14 - Slide

Hoe zeg je in het Frans:
Jij hebt gekund
A
Tu as pu
B
Tu as voulu
C
Vous avez pu
D
Vous avez voulu

Slide 15 - Quiz

Hoe zeg je in het Frans:
Zij heeft gewild
A
Elles ont pu
B
Elles ont voulu
C
Elle a pu
D
Elle a voulu

Slide 16 - Quiz

Hoe zeg je in het Frans:
Wij hebben gekund
A
Nous avons voulu
B
Nous avons pu
C
Ils ont voulu
D
Ils ont pu

Slide 17 - Quiz

Hoe zeg je in het Frans?
Ik heb gekund

Slide 18 - Open question

Hoe zeg je in het Frans?
u hebt gewild

Slide 19 - Open question

Hoe zeg je in het Frans?
De ouders hebben gewild

Slide 20 - Open question

Imparfait
Lees de uitleg en beantwoord de vragen.

Slide 21 - Slide

In het Nederlands..
De imparfait is eigenlijk de onvoltooid verleden tijd.

Bijvoorbeeld:
Ik werkte
Jij luisterde
Wij woonden
Zij waren

Slide 22 - Slide

Hoe maak je de imparfait?
We werken in alle gevallen met twee regels:
1) Bepaal de stam van het werkwoord:
nous-vorm van het ww in de présent (tegenwoordige tijd) - ons*.
2) Voeg de uitgangen van de imparfait toe:  
je/tu: -ais, il/elle/on: -ait, nous: -ions, vous: -iez, ils/elles: -aient.

*Dit geldt voor alle werkwoorden.. regelmatig én onregelmatig.
Er is maar één uitzondering, die volgt later.


Slide 23 - Slide

1) DONNER (= geven)
Présent:
Je donne (= ik geef)
Tu donnes
Il/elle/on donne
Nous donnons
Vous donnez
Ils/elles donnent
STAM IMPARFAIT =
nous-vorm présent - ons



Imparfait:
Je donnais (= ik gaf)
Tu donnais
Il/elle/on donnait
Nous donnions
Vous donniez
Ils/elles donnaient
UITGANGEN IMPARFAIT =
DIKGEDRUKT!

Slide 24 - Slide

Wat is de goede vorm van de imparfait?
Hij werkte = Il (travailler)
A
travaillais
B
travaillait
C
travaillions
D
travailliez

Slide 25 - Quiz

Wat is de goede vorm van de imparfait?
Zij werkten = Ils (travailler)
A
travaillais
B
travaillait
C
travaillions
D
travaillaient

Slide 26 - Quiz

Wat is de goede vorm van de imparfait?
Wij speelden = Nous (jouer)
A
jouais
B
jouait
C
jouions
D
jouiez

Slide 27 - Quiz

Wat is de goede vorm van de imparfait?
Jullie dansten = Vous (danser)
A
dansais
B
dansait
C
dansions
D
dansiez

Slide 28 - Quiz

2) CHOISIR (= kiezen)
Présent:
Je choisis (= ik kies)
Tu choisis
Il/elle/on choisit
Nous choisissons
Vous choisissez
Ils/elles choisissent
STAM IMPARFAIT =
nous-vorm présent - ons



Imparfait:
Je choisissais (= ik koos)
Tu choisissais
Il/elle/on choisissait
Nous choisissions
Vous choisissiez
Ils/elles choisissaient
UITGANGEN IMPARFAIT =
DIKGEDRUKT!

Slide 29 - Slide

Wat is de goede vorm van de imparfait?
Ik beëindigde = Je (finir)
A
finais
B
finait
C
finissais
D
finissait

Slide 30 - Quiz

Wat is de goede vorm van de imparfait?
Zij koos = Elle (choisir)
A
choisissais
B
choisissait
C
choisissions
D
choisissaient

Slide 31 - Quiz

Wat is de goede vorm van de imparfait?
Wij vulden = Nous (remplir)
A
remplons
B
remplisons
C
remplisions
D
remplissions

Slide 32 - Quiz

3) ONREGELMATIGE WW
Hier de nous-vorm van de présent van de relevante onr. ww:
- avoir (=hebben): nous avons
- faire (=doen/maken): nous faisons
- aller (=gaan): nous allons
- vouloir (=willen): nous voulons
- pouvoir (=kunnen/mogen): nous pouvons
>> In het rood dus de stam voor de imparfait.
>> De uitgangen zijn hetzelfde als bij de regelmatige ww (-ais/-ait etc.)

Slide 33 - Slide

Wat is de goede vorm van de imparfait?
Ik had = j' (avoir)

Slide 34 - Open question

Wat is de goede vorm van de imparfait?
Jij kon = tu (pouvoir)

Slide 35 - Open question

Wat is de goede vorm van de imparfait?
Jullie gingen = Vous (aller)

Slide 36 - Open question

Wat is de goede vorm van de imparfait?
De meisjes gingen = Les filles (aller)

Slide 37 - Open question

Wat is de goede vorm van de imparfait?
Marc wilde = Marc (vouloir)

Slide 38 - Open question

Uitzondering
Het enige werkwoord waarvan de stam niet de regel volgt is être (= zijn)

Nous sommes = Wij zijn
Nous étions = Wij waren

Leer deze stam uit je hoofd: ét-

Slide 39 - Slide

Wat is de goede vorm van de imparfait?
Ik was = J' (être)

Slide 40 - Open question

Wat is de goede vorm van de imparfait?
Zij waren = Ils/Elles (être)

Slide 41 - Open question