LessonStudy H3c

• Duits
• Middelbare school
• havo
• Leerjaar 3

1. Structuur: De opbouw van een tekst

Teksten bestaan uit: inleiding – middenstuk - slot 

Voor allerlei vraagsoorten moet je de structuur van zinnen, alinea’s en de hele tekst doorzien 

Alinea: inhoudelijke eenheid. Een aantal samenhangende zinnen vormt een alinea. 

                                                              Wat wil de schrijver in deze alinea duidelijk maken

                                                              Wat is het probleem of de vraag, die hij naar voren brengt 

Hoe zie je waar een alinea om draait?

Kernzin, hoofd- en bijzaken

Kernzin staat aan begin of eind van een alinea. Je beweert iets en daarna volgen argumenten

Of

Je zet een aantal dingen op een rijtje en trekt vervolgens de conclusie

Logisch denken: zinnen/ alinea’s hangen logisch samen,

Signaalwoorden: geven bepaalde verbanden aan 

Dubbele punt: er volgt een reden, gevolg, conclusie, voorbeeld

1. minuut scan:

Waar gaat de tekst over? (titel, ondertitel, plaatjes, lay-out, tekstsoort)  

Wat weet je van het onderwerp? 

Wat voor soort tekst is het? Advertentie, zakelijk artikel, column, kort verhaal, e-mail, recensie

Wat wil de schrijver bereiken? Vermaken (amuseren), informeren, overtuigen, activeren iets te doen

Titel is niet altijd nuttig, omdat het de aandacht moet trekken 

Introtekst is bijna altijd een samenvatting van het artikel

Scan-vraag? Aanwijzing: lees bij de volgende opgave eerst de vraag. Lees niet de hele tekst 

Begin met lezen: makkelijke tekst: overweeg de hele tekst te lezen    

Moeilijke tekst: lees alleen de vraag en tekstdeel waar je het antwoord vindt

Opdracht

Lees / maak de opgaven bij de twee teksten. Bepaal zelf welke  leesstrategie je hierbij gebruikt. 

Tekst 3 - Alle Kinder lieben Chopin:

10 minuten

Tekst 12 - Lili ist ein Zirkuskind:

15 minuten

Welke strategie heb je gekozen?

Waarom heb je die strategie gekozen?

Alle Kinder lieben Chopin

3 Waarvoor wordt hond Chopin wel eens ingezet?(alinea 1)

1. om ernstig zieke kinderen wat afleiding en plezier te bezorgen
2. om leerlingen te betrekken bij het werk van dierenasiels
3. om motivatie en gedrag van leerlingen te verbeteren

4 Waarover wordt in alinea 2 gesproken?

1. het grappige maar eigenwijze karakter van Chopin
2. hoe sterk Chopin aan zijn omgeving is gehecht
3. waarom Chopin zo geschikt is al schoolhond

5 "Außenstehenden ... ''Hundisch" lernen (laatste zin alinea 2)
Wat maakt deze zin duidelijk?

1. Dat de hond de kinderen verdedigt tegen buitenstaanders.
2. Hoe belangrijk de hond voor de kinderen is.
3. Welke kunstjes de kinderen de hond aanleren.

6 Wat leren de kinderen doordat Chopin op school is? (alinea 3)
Ze leren

1. dat iedereen binnen een groep een bepaalde rol heeft.
2. om gemaakte afspraken na te komen.
3. wat er allemaal bij de verzorging van huisdieren komt kijken.

Lili ist ein Zirkuskind

26 Wat kom je over Lili te weten in alinea 1?

1. Dat ze bijzonder lenig is.
2. Dat ze soms last van hoogtevrees heeft.
3. Dat ze graag met dieren in de arena staat.

27 Wat zegt Lili in alinea 2 over het circusleven?

1. Alle medewerkers zijn blij als het reisseizoen begint.
2. Het reizen met zoveel grote voertuigen is best moeilijk.
3. Met zijn allen reizen voelt voor haar net als vakantie.

28 Wat vertelt Lili over haar schoolopleiding? (alinea 3)

1. Ze krijgt de meeste lessen via het internet.
2. Ze krijgt voor het grootste gedeelte in haar eentje les.
3. Ze krijgt maar drie maanden per jaar les.

29 Wat maakt "circus Roncalli" volgens Lili bijzonder? (alinea 4)

1. Dat circusacts met beesten uit verre landen ontbreken.
2. Dat er altijd circusacts zijn die zonder mensen worden gedaan.
3. Dat het circus ook acts verzint die nergens anders opgevoerd worden.

30 Wat vertelt Lili in alinea 5 over de manier waarop ze woont?

1. Ze heeft geen eigen slaapkamer, omdat de caravan te klein is.
2. Ze moet buitenom als ze naar andere woonruimtes wil.
3. Ze zou het heerlijk vinden om een douche voor zichzelf te hebben.

31 Hoe denkt Lili over haar toekomst? (alinea 6)

1. Ze denkt erover om in elk geval nog een ander beroep te leren.
2. Ze droomt ervan om later in een gewoon huis te gaan wonen.
3. Ze hoopt samen met familieleden het bedrijf voort te zetten.

Hoeveel antwoorden had je goed?

Is je keuze voor de strategie goed geweest? Waarom wel/niet?