Duitse lidwoorden deel 2

lidwoorden deel 2
1 / 12
next
Slide 1: Slide
DuitsMiddelbare schoolvmbo b, kLeerjaar 1,2

This lesson contains 12 slides, with text slides and 1 video.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson

lidwoorden deel 2

Slide 1 - Slide

Der, die, das, ein, eine
De lidwoorden in het Nederlands:
de, het en een

worden in het Duits aangegeven met:
der, die, das, ein, eine

Slide 2 - Slide

Geslacht: der, die of das? 

Hoe kun je weten of een woord der, die of das is? 
mannelijk: der, ein
vrouwelijk en meervoud: die, eine/keine
onzijdig: das, ein

Slide 3 - Slide

mannelijk = der/ein
dieren van het mannelijke geslacht 
bijv. der Stier, der Wolf, der Hahn/ein Stier, ein Wolf, ein Hahn
de namen van de dagen, maanden, jaargetijden, windrichtingen 
bijv. der Sonntag , der Januar, der Sommer, der Norden

Slide 4 - Slide

vrouwelijk = die/eine
dieren van het vrouwelijk geslacht 
bijv. die Kuh = de koe, die Wölfin = de wolvin 
eine Kuh = een koe, eine Wölfin = een wolvin
woorden, die eindigen op: 
-e, -schaft, -ei, -heit, -ung, -keit
De meeste woorden die op een -e eindigen zijn vrouwelijk, dus die/eine


Slide 5 - Slide

onzijdig = das/ein
hele werkwoorden die als zelfstandig naamwoord gebruikt worden bijv. das Hoffen, das Denken 
woorden eindigend op -chen of -lein (betekenis: -tje) 
bijv. das Löffelchen = het lepeltje, das Kindlein = het kindje 
ein Löffelchen = een lepeltje, ein Kindlein = een kindje
de meeste woorden waar je "het" voor zet, zijn in het Duits das/ein.

Slide 6 - Slide

Slide 7 - Slide

Slide 8 - Slide

Slide 9 - Slide

Slide 10 - Video

Gibt es noch Fragen?

Slide 11 - Slide

Slide 12 - Link