Feiten, meningen en argumenten oefenen

• Middelbare school
• mavo
• Leerjaar 2

Feiten, meningen en

argumenten oefenen

Deze les ga je aan de slag met het oefenen van feiten, meningen en argumenten. Je weet hoe je ze uit elkaar kunt houden en hoe je ze kan herkennen.

Let op: soms is er al een antwoord ingevuld. Zo kun je controleren of jouw antwoord klopt, je hoeft jouw antwoord niet daarop aan te passen.

Hoeveel weet jij al van feiten, meningen en argumenten?

0100

Een feit is ... ?

1. Iets wat waar is en controleerbaar
2. Iets wat waar is of niet waar en controleerbaar
3. Iets wat ik vind
4. Een reden waarom ik iets vind

Een feit kan ook onwaar zijn!

Lees maar mee:

Jan geeft aan dat het volleybalveld 3 bij 4 meter is. Peter zegt: 'Dat is een feit. Om te kijken of het klopt, ga ik het controleren.' Hij loopt naar de uiteinden van het veld en komt erachter dat het veld veel groter is dan 3 bij 4 meter. Het feit van Jan was niet waar (onwaar). 

Wat is het verschil tussen een feit en een mening?

Geef bij de volgende zinnen aan of het om een feit of een mening gaat. 

Graffiti maak je door met spuitbussen kunstwerken op openbare plekken te maken.

1. Feit
2. Mening

Je ziet graffiti vaak op muren van gebouwen in grote steden.

1. Feit
2. Mening

Ik vind dat graffiti echt bij een stad hoort.

1. Feit
2. Mening

In juli 2015 werd in Goes een muurkunstfestival gehouden.

1. Feit
2. Mening

Op negen buitenmuren werd graffiti gemaakt.

1. Feit
2. Mening

Dat was heel leuk om een keer te zien.

1. Feit
2. Mening

Één kunstenaar maakte een huizenhoge duif van 32 meter hoog.

1. Feit
2. Mening

Volgens mij is de duif het mooiste kunstwerk ooit gemaakt.

1. Feit
2. Mening

Wat is een argument?

Mening en argument

Een mening of standpunt: iets wat ik vind.

Een argument: reden waarom.

Een tegenargument: een reden waarom je het niet eens bent met de stelling (mening of standpunt).

Mening en argument

Een voorbeeld...

Mening: ik vind dat dierentuinen moeten sluiten.

Argument: de dieren worden uit hun leefomgeving naar Nederland gebracht, dat is zielig.

Tegenargument: ze moeten open blijven, zo kunnen wij kennismaken met veel verschillende dieren.

Mening en argument

In de volgende opdrachten geef je aan welk deel van de zin de mening is en welk deel het argument. De delen van de zinnen worden aangegeven met (1) en (2). 

(1) Dat programma over de Sahara lijkt me echt iets voor jou. (2) Jij bent immers dol op natuurfilms.

1. (1) mening (2) argument
2. (1) argument (2) mening

(1) De uitslag wordt te veel bepaald door vriendjespolitiek; (2) dus kunnen we beter stoppen met het Songfestival.

1. (1) mening (2) argument
2. (1) argument (2) mening

(1) Het is volgens mij fantastisch om veel broers en zussen te hebben, (2) want dan is er altijd wel iemand met wie je samen iets kunt doen.

1. (1) mening (2) argument
2. (1) argument (2) mening

(1) Omdat jongeren nog niet goed weten wat ze willen, (2) moet de leeftijdsgrens voor het laten plaatsen van tatoeages naar achttien jaar.

1. (1) mening (2) argument
2. (1) argument (2) mening

Een mening of standpunt herken je aan woorden als ik vind of volgens mij. 

Een argument herken je aan worden als want, omdat, namelijk en immers.

Noem twee argumenten voor OF tegen bij de volgende stelling: Er moet alleen gezond eten worden verkocht in de kantine.

Heb je nog vragen? Wil je iets kwijt? Dat kan hier.

Einde van oefening feiten, meningen en argumenten.