§2.2 Betalen en bankieren

2.2 Betalen en bankieren
1 / 17
next
Slide 1: Slide
EconomieMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 3

This lesson contains 17 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

time-iconLesson duration is: 15 min

Items in this lesson

2.2 Betalen en bankieren

Slide 1 - Slide

Wat gaan we vandaag doen?
  • Herhaling begrippen 2.1
  • Uitleg begrippen 2.2
  • Werken aan studiewijzer

Slide 2 - Slide

2.1 Weet je het nog?
Begrippen:
  • Directe ruil
  • Indirecte ruil
  • Ruil in natura
  • Arbeidsverdeling
  • Chartaal geld
  • Giraal geld

Slide 3 - Slide

§2.2 Kennen / kunnen
Begrippen:
  • Betaalrekening
  • Betaalpas
  • Creditcard
  • Transactieoverzicht
  • Saldo
  • Debetsaldo en creditsaldo

Slide 4 - Slide

Slide 5 - Video

De bankrekening
  • Zonder een eigen bankrekening met bankpas kun je niet aan het betalingsverkeer meedoen. 
  • Je kunt bijvoorbeeld niet betalen bij een betaalautomaat of pinnen bij een geldautomaat.
  • Alle betalingen en inkomsten zie je in het transactieoverzicht.
  • Daar staat waaraan je geld uitgeeft en wat er aan geld binnenkomt. 
  • Positief saldo: je hebt meer dan 0 euro.

Slide 6 - Slide

Betaalpas
Met een betaalpas of je mobiel kan je contactloos betalen tot €25,00 bij een betaalautomaat. Je kan hiermee onbeperkt pinnen bij een pinautomaat.

Slide 7 - Slide

Creditcard
Betalen met de creditcard is een vorm van giraal betalen.

Slide 8 - Slide

Creditcard
De creditcardmaatschappij schiet het geld voor.
Pas aan het eind van de maand, krijg je een rekeningoverzicht van de betalingen met creditcard.

Daarna heb je de keuze om het openstaande
bedrag ineens te betalen of het bedrag in 
termijn terug te betalen.

Slide 9 - Slide

saldocontrole
debet :negatief saldo
credit `: positief saldo

Slide 10 - Slide

Saldo
Het bedrag dat op je bankrekening staat is je saldo

Via een bank-app kun je je saldo zien. 

Slide 11 - Slide

Creditsaldo

  • positief saldo
  • geld op je rekening
  • hier krijg je creditrente over, wat positief is!

Debetsaldo

  • negatief saldo
  • geld tekort op je rekening
  • hier krijg je debetrente over, wat negatief is!

Slide 12 - Slide

Positief saldo = creditsaldo (afkorting PC)




Negatief saldo = debetsaldo 

Slide 13 - Slide

Als je een creditcard gebruikt, dan leen je geld
A
Juist
B
Onjuist

Slide 14 - Quiz

Een positief saldo noem je een... saldo
A
credit
B
debet

Slide 15 - Quiz

Tim heeft nu een negatief saldo.
1. Wat is hier een ander woord voor?
2. Wat moet je dan betalen?
A
1. rood staan 2. creditrente
B
1. rood staan 2. debetrente
C
1. blauw staan 2. debetrente
D
1. blauw staan 2. creditrente

Slide 16 - Quiz

Creditcard.
1. wat is een voordeel?
2. wat is een nadeel?
A
1. later betalen (lenen) 2. meer geld uitgeven dan je hebt (schuld)
B
1. veel geld hebben 2. er is geen nadeel
C
1. later betalen (lenen) 2. er is geen nadeel
D
1. veel geld hebben 2. meer geld uitgeven dan je hebt (schuld)

Slide 17 - Quiz