A2: H3.2 Omdat en als

• NT2
• MBO
• Praktijkonderwijs
• Leerjaar 2
• Studiejaar 2

Mijn opa is 81 ........ mijn oma is 79 jaar

1. of
2. dus
3. en
4. want

Ik wil graag verhuizen, ........ ik wil een huis met een tuin

1. maar
2. want
3. dus
4. of

We hebben geen tuin, ........ we hebben wel een balkon

Ik kan vandaag niet werken. Ik ben ziek.
Welk voegwoord heb je nodig?

Welk woord past in de zin?
Ik koop een pak koek voor haar, ........ ze dat lekker vindt.

1. want
2. omdat

Mijn dochter is 3 jaar. Ze gaat naar school, ........ ze 4 jaar is.

1. als
2. want
3. of
4. omdat

Hans ziet zijn zus niet zo vaak, omdat.... / woont / ze / in Engeland / .

Hij gaat naar haar toe, ..... hij / vakantie / heeft / als / .

Zijn zus haalt hem op, ...... komt / hij / als / met het vliegtuig / .

Maak zelf de zin af:
Zij gaat naar de dokter, omdat ........

Maak de zin af:
Wij bakken pannenkoeken, omdat .....

Maak de zin af:
Hij stuurt een kaartje, als ........