H3 par 2: Ancien regime: standensamenleving in de problemen

Memo leerjaar 2
H3. De tijd van pruiken en revoluties
De Franse Revolutie
par. 3.2 Het ancien régime
1 / 40
next
Slide 1: Slide
GeschiedenisMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 2

This lesson contains 40 slides, with interactive quizzes, text slides and 3 videos.

Items in this lesson

Memo leerjaar 2
H3. De tijd van pruiken en revoluties
De Franse Revolutie
par. 3.2 Het ancien régime

Slide 1 - Slide

Leerdoelen
Hoofdvraag: Hoe zag de Franse samenleving eruit in de 18e eeuw?
  • Je kunt uitleggen dat de Franse samenleving was ingedeeld in groepen (standen) met ieder hun eigen plaats en taken.
  • Je kunt uitleggen dat er grote verschillen binnen de derde stand bestonden.
  • Je kunt uitleggen hoe privileges voor ongelijkheid in de Franse samenleving zorgden.
  • Je kunt uitleggen waarom verschillende groepen binnen de derde stand ontevreden waren.
  • Je kunt uitleggen hoe Frankrijk in de 18e eeuw bestuurd werd.
  • Je kunt uitleggen waarom koning Lodewijk XVI de Staten-Generaal bijeen riep.
  • Ken je de begrippen en jaartallen uit deze paragraaf.

Slide 2 - Slide

Standensamenleving
De bevolking van Frankrijk was een standenmaatschappij.  
Je geboorte bepaalde je stand. 
De bevolking was verdeeld in 3 standen:  
  • 1e stand: geestelijkheid.  
  • 2e stand: adel.   
  • 3e stand: de rest van de bevolking (ongeveer 98%)

Slide 3 - Slide

Standensamenleving
Iedere stand had zijn eigen taak:
  • 1e stand: bidden en zorgen 
  • 2e stand: vechten en de koning helpen bij bestuur
  • 3e stand: werken en voedsel verbouwen 

Slide 4 - Slide

Eerste stand: geestelijken

Mensen werkzaam binnen de Katholieke kerk

1.  0,5% van het volk  bezat 10 % van het land in Frankrijk.

2. Betaalde geen belasting 

3. Moest zorgen voor de zieken

4. Het geloof verspreiden

Slide 5 - Slide

Tweede stand: adel

Mensen met titels als graaf of baron

Inkomstenbron: Het land dat zij bezaten

1. 1,5% van het volk bezat 25% van de grond in Frankrijk

Privileges:

2. Geen belasting betalen

3. Gaven de koning advies over het bestuur van het land.

Slide 6 - Slide

Lodewijk XVI
  • Lodewijk XVI was een absoluut vorst.
  • Lodewijk XVI gaf veel geld uit aan oorlogen en feesten.
  • Frankijk had eigenlijk alleen nog maar schulden.

Slide 7 - Slide

Slide 8 - Video

Standensamenleving
Binnen de 3e stand waren de verschillen groot: 
Tot deze stand behoorden: (in volgorde van belangrijkheid en rijkdom) 
  • Rijke burgers (bourgeoisie) in de steden. (kooplieden, rechters, bankiers etc).  
  • Ambachtslieden en winkeliers 
  • De boeren op het platteland en arme arbeiders in de steden.  

Slide 9 - Slide

Standensamenleving:
problemen bij de boeren en arme burgers
Boeren: 85 % van het volk en bezat 40 %van de grond

  • Weinig / geen bezit: Ze bezaten maar een klein stukje land of pachtten dit van hun landheer ( huren). 
  • Hoge belastingen: Na betaling van pacht en belastingen bleef er vaak weinig of niks over om van te leven: honger en armoede op het platteland maar ook in de stad.

Slide 10 - Slide

Standensamenleving
problemen bij bourgeoisie:
  • Rijke groep binnen de 3e stand  maar:  geen privileges (voorrechten).
  • Ze konden geen belangrijke baan in de kerk, bestuur of leger krijgen. 
  • Rijke burgers: 13% van het volk en bezat 25% van de grond.

Slide 11 - Slide

Slide 12 - Slide

Slide 13 - Slide

Wat is een standensamenleving?
A
Een samenleving waarin iedereen gelijk is geboren.
B
Een samenleving waarbij mensen bij de geboorte in een groep terecht kwamen.
C
Een samenleving die draaide om het geloof
D
Een samenleving geregeerd door het volk

Slide 14 - Quiz

Welke drie standen waren er?
A
Geestelijken, adel, soldaten
B
Soldaten, adel, burgers & boeren/arbeiders
C
Geestelijken, adel, burgers & boeren/arbeiders

Slide 15 - Quiz

Tijdens het Ancien regime was er sprake van een standensamenleving. Wie vormden de eerste stand?
A
De heren
B
De boeren
C
De geestelijken
D
De adel

Slide 16 - Quiz

Koning Lodewijk XIV regeerde. Welk woord past het beste bij hem?
A
monarchie
B
democratie
C
absolutisme
D
dictatuur

Slide 17 - Quiz



In de Franse standenmaatschappij profiteerden de eerste en de tweede stand van de derde stand, omdat:
A
de eerste stand veel belasting betaalde aan de koning.
B
de tweede stand veel herendiensten moesten verrichten
C
de derde stand veel belasting betaalde aan de koning.
D
De eerste en de tweede stand veel inspraak had

Slide 18 - Quiz

Een advocaat hoort bij
A
de eerste stand
B
de derde stand
C
de tweede stand
D
de boeren

Slide 19 - Quiz

Een hertog hoort bij....?
A
De eerste stand
B
de tweede stand
C
De derde stand

Slide 20 - Quiz

De bourgeoisie hoorde bij de
A
tweede stand
B
derde stand
C
eerste stand
D
het bestuur van de koning

Slide 21 - Quiz

Voorrechten 1e en 2e stand
Alleen de 1e en 2e stand hadden dus privileges:
  • Alleen edelen konden hoge banen in het leger, bestuur of de kerk krijgen. 
  • De 1e en 2e stand hoefden geen belasting te betalen, maar mochten wel belasting innen. 
  • De 1e en 2e stand  hadden hun eigen rechtbank. 

Slide 22 - Slide

Plichten 3e stand
Plichten van de 3e stand:
  • Boeren moesten minimaal 1 dag per week gratis werken voor de 1e en 2e stand werken  (= herendiensten).
  • Mensen uit de 3e stand moesten wèl belasting betalen
  • Mensen uit de 3e stand kregen zwaardere straffen voor een misdrijf dan de geestelijken of edelen. 
  • Mensen uit de derde stand hadden geen inspraak in het bestuur

Slide 23 - Slide

Plichten, plichten en plichten...
  • Ook als een oogst mislukte, moesten boeren belasting betalen.
  • De mensen uit de 3e stand werden steeds bozer. 
  • Rijke burgers konden de belastingen wel betalen, maar vonden het oneerlijk dat ze geen inspraak in het bestuur hadden. 



Slide 24 - Slide

Welke van de drie standen werd ongelijk behandeld?
A
de 1e stand
B
de 2e stand
C
de 3e stand

Slide 25 - Quiz

Welke standen hadden vooral rechten?
A
De boeren, burgers en de adel
B
De adel en de geestelijkheid
C
De geestelijkheid, de boeren en burgers
D
De burgers, adel en geestelijkheid

Slide 26 - Quiz

"We betalen wel belasting, maar hebben geen inspraak. Dat is oneerlijk!"
Bij welke groep hoort deze uitspraak?
A
Boeren
B
Rijke burgers
C
Edelen
D
Geestelijken

Slide 27 - Quiz

Een machtige vorst
  • Aan het einde van de 18e eeuw was Lodewijk XVI koning van Frankrijk.  
  • Hij had alle macht in handen en regeerde vanuit een centraal punt (Parijs): Hij was een absoluut vorst

Slide 28 - Slide

Een machtige vorst

  • Lodewijk XVI regeerde vanuit Versailles, zijn paleis net buiten Parijs. 

Slide 29 - Slide

Een machtige vorst
  • Bij het besturen liet Lodewijk XVI zich adviseren door geestelijken en edelen. 
  • Later zouden we deze bestuursvorm het ancien régime noemen.  

Slide 30 - Slide

Een machtige vorst maar met problemen:
  • Toen Lodewijk XVI koning werd, waren er grote problemen.  
  • Frankrijk was wel welvarend, maar toch dreigde het bestuur failliet te gaan rond 1788. 
  • De uitgaven aan oorlogen waren te hoog.  
  • Er waren teveel schulden die weer zorgden voor hoge rentes die betaald moesten worden. 


Slide 31 - Slide

Een machtige vorst: oorzaak van het probleem?
  • Een ander probleem waren de uitgaven van het koninklijk echtpaar.  
  • De Franse koningin Marie Antoinette was niet populair in Frankrijk. 

Slide 32 - Slide

Hoe komt het dat de schatkist van Frankrijk bijna leeg was?
A
Te dure oorlogen
B
Teveel schulden en daardoor hoge rentes
C
De uitgaven van het koningspaar
D
Alle antwoorden zijn juist

Slide 33 - Quiz

Een machtige vorst
  • Nòg meer belasting heffen was haast onmogelijk voor de koning.  
  • Er moest een oplossing komen dus Lodewijk XVI riep in mei 1789 de Staten Generaal bij elkaar.  

Slide 34 - Slide

Een machtige vorst
  • De Staten Generaal waren al 175 jaar niet meer bij elkaar geweest.  
  • De vertegenwoordigers van de standen moesten de plannen van de koning goedkeuren.  

Slide 35 - Slide

Een machtige vorst
  • Toen de belastingen werden besproken werd het al snel ruzie….. 
  • 300 edelen, 300 geestelijken, 600 burgers en boeren. Maar er werd per stand en niet per hoofd gestemd

Slide 36 - Slide

Waarom was het bijzonder dat Lodewijk XVI de Staten-Generaal bij elkaar riep?
A
Een absoluut vorst regeert alleen
B
Dit was al 175 jaar lang niet voorgekomen
C
A en B zijn allebei juist
D
A en B zijn allebei onjuist

Slide 37 - Quiz

Leerdoelen
Hoofdvraag: Hoe zag de Franse samenleving eruit in de 18e eeuw?
  • Je kunt uitleggen dat de Franse samenleving was ingedeeld in groepen (standen) met ieder hun eigen plaats en taken.
  • Je kunt uitleggen dat er grote verschillen binnen de derde stand bestonden.
  • Je kunt uitleggen hoe privileges voor ongelijkheid in de Franse samenleving zorgden.
  • Je kunt uitleggen waarom verschillende groepen binnen de derde stand ontevreden waren.
  • Je kunt uitleggen hoe Frankrijk in de 18e eeuw bestuurd werd.
  • Je kunt uitleggen waarom koning Lodewijk XVI de Staten-Generaal bijeen riep.
  • Ken je de begrippen en jaartallen uit deze paragraaf.

Slide 38 - Slide

0

Slide 39 - Video

Slide 40 - Video