7.4 Evolutietheorie in ontwikkeling

§7.4: Evolutietheorie in ontwikkeling
1 / 34
next
Slide 1: Slide
BiologieMiddelbare schoolvwoLeerjaar 4

This lesson contains 34 slides, with interactive quizzes, text slides and 5 videos.

Items in this lesson

§7.4: Evolutietheorie in ontwikkeling

Slide 1 - Slide

This item has no instructions

Even herhalen......

Slide 2 - Slide

This item has no instructions

Er zijn veel theorieën over het ontstaan van het leven. Zet de volgende theorieën op chronologische volgorde. Begin met de theorie die het langst geleden is ontstaan.
Neodarwinistische theorie
Creationisme
Evolutietheorie van Darwin
Evolutietheorie van De Lamarck
Catastrofetheorie

Slide 3 - Drag question

This item has no instructions

Welke afbeelding geeft de evolutietheorie weer? A of B?

Slide 4 - Open question

This item has no instructions

Zet de begrippen bij de juiste beschrijving
Beschrijving
Begrip
Soortvorming door reproductieve isolatie vanwege verschillen in gedrag
Er vindt geen genenuitwisseling plaats tussen 2 populaties
Soortvorming door geologische barrière
Selectie op uiterlijke kenmerken door partner
Sympatrische soortvorming
Allopatrische soortvorming
Reproductieve isolatie
Seksuele selectie

Slide 5 - Drag question

This item has no instructions

De evolutietheorie gaat ervan uit dat:
1. Door mutatie steeds nieuwe ......................... ontstaan. 
2. Als een organisme zich kan aanpassen aan zijn omgeving heeft hij een grotere ............................. Dit verschijnsel noemen we .........................
3. Door ......................... kunnen individuen van dezelfde soort steeds meer verschillen van elkaar, omdat ze in een andere omgeving leven. Hierdoor kunnen er uiteindelijk nieuwe ......................... ontstaan. Deze verschillende soorten kunnen zich uiteindelijk niet meer .......................... samen.

soorten
overlevingskans
natuurlijke selectie
isolatie
genotypen
voortplanten

Slide 6 - Drag question

This item has no instructions

Evolutie treedt volgens Darwin
op doordat ….
A
.. in een populatie individuen zich voortdurend aanpassen aan veranderende milieuomstandigheden en vooral nieuwe kenmerken doorgeven aan hun nakomelingen.
B
.. verandering in het milieu de individuen in een populatie aanzet tot mutaties om te overleven; die mutaties worden dan doorgegeven aan hun nakomelingen.
C
.. in een populatie alléén sterke individuen overleven en deze dus ook gemiddeld sterke individuen zullen voortbrengen.
D
.. in een populatie vooral de aan het milieu aangepaste individuen zich zullen voortplanten.

Slide 7 - Quiz

This item has no instructions

Met hulp van gidsfossielen kunnen wetenschappers aardlagen dateren. Welke fossielen zijn het best te gebruiken als gidsfossielen?
A
Een fossiel dat alleen in een bepaald gebied voorkomt.
B
Een fossiel dat wijdverspreid voorkomt.
C
Een fossiel van een soort die gedurende lange tijd op aarde heeft geleefd.
D
Een fossiel van een soort die slechts een korte tijd voorkwam.

Slide 8 - Quiz

This item has no instructions

Via de koolstof-14 methode bepaalt een onderzoeker de ouderdom van een mammoet. Hij komt op een leeftijd van 20.000 jaar. In de mammoet zit per kg vlees nog X picogram (een miljoenste van een miljoenste gram) radioactief koolstof. De halveringstijd (halfwaardetijd) van radioactieve koolstof is ongeveer 5730 jaar.
Hoeveel picogram radioactief koolstof per kg vlees bevatte de mammoet toen hij stierf?

A
een waarde tussen 1/8 x en 1/16 x
B
een waarde tussen 1/2 x en 1/4 x
C
een waarde tussen 2 x en 4 x
D
een waarde tussen 8 x en 16 x

Slide 9 - Quiz

This item has no instructions

De evolutie van antibiotica resistentie

Als een antibioticum regelmatig tegen een bacterie wordt gebruikt, kan die bacterie 'resistent' worden. De bacterie is dan niet meer gevoelig voor het antibioticum. Wanneer je een infectie krijgt met zo'n resistente bacterie, helpen de antibiotica niet meer.

Slide 10 - Slide

This item has no instructions

Slide 11 - Video

This item has no instructions

Doel 7.4
  • Je kent verschillende theorieën over het ontstaan van het leven
  • je kunt de endosymbiosetheorie uitleggen
  • je kunt evolutionaire stambomen aflezen

Slide 12 - Slide

This item has no instructions

Begrippen 7.4
generatio spontanea, oeratmosfeer, organische stoffen, meteorieten, oersoep, hydrofobe vetmoleculen, nucleotiden, genetisch materiaal, anaerobe heterotrofe bacteriën, foto-autotrofe bacterieën, fotosynthese, prokaryoten, symbiose, endosymbiosetheorie, chloroplasten,  mitochondriën, meercellige organismen, modelorganisme, clades, taxons, uniek homoloog kenmerk, voorouder, cladogram




Slide 13 - Slide

This item has no instructions

Slide 14 - Slide

This item has no instructions

Slide 15 - Slide

This item has no instructions

Slide 16 - Slide

This item has no instructions

Slide 17 - Slide

This item has no instructions

2

Slide 18 - Video

This item has no instructions

Ontstaan van de eerste organismen
1. Anaerobe heterotrofe bacteriën leefden in de zuurstofloze oersoep 
2.  Foto-autotrofe bacteriën maakten hun eigen organische stoffen via fotosynthese. Zij brachten zuurstof in de oersoep en de atmosfeer
3. Prokaryoten gebruikten de zuurstof om efficiënt energie uit organische moleculen vrij te maken.

Slide 19 - Slide

This item has no instructions

0

Slide 20 - Video

This item has no instructions

Slide 21 - Slide

This item has no instructions

Wat zijn argumenten voor de endosymbiose theorie?
1 of meer antwoorden zijn goed
A
Mitochondriën en chloroplasten hebben eigen DNA
B
Mitochondriën en chloroplasten delen zoals bacteriën.
C
Mitochondriën en chloroplasten hebben bacterieel DNA
D
Mitochondriën en chloroplasten delen niet.

Slide 22 - Quiz

This item has no instructions

Zet de stappen van de endosymbiose theorie in de juiste volgorde.
Prokarypten nemen zuurstof gebruikende bacteriën op. 
Prokarypten nemen foto-autotrofe bacteriën op. 
Er ontstaan verschillende typen prokaryoten.
Er ontstaan mitochondriën en chloroplasten

Slide 23 - Drag question

This item has no instructions

Slide 24 - Slide

This item has no instructions

Slide 25 - Video

This item has no instructions

Evolutionaire stambomen
Evolutiebiologen willen weten hoe soorten van elkaar afstammen. 
Gebruiken daarvoor manier van indelen van soorten: Cladistiek

(vroeger indeling in taxons, systematische eenheden gebaseerd op overeenkomsten zoals soort, geslacht, familie)

Slide 26 - Slide

This item has no instructions

Slide 27 - Slide

This item has no instructions

Cladistiek
  • cladistiek/cladisme= methode om organismen in te delen in groepen genaamd clades (grieks 'klados'=tak).
  • 1 clade= een gedeelde voorouder en alle evolutionaire nakomelingen
  • Binnen een clade zie je gedeelde (homologe) eigenschappen met dank aan de gedeelde voorouder. 

Slide 28 - Slide

This item has no instructions

Stambomen - cladogram
Elke clade is een groep
organismen met een
gemeenschappelijk
kenmerk en een gemeen-
schappelijke voorouder.

Slide 29 - Slide

This item has no instructions

Slide 30 - Slide

This item has no instructions

Slide 31 - Slide

This item has no instructions

Slide 32 - Slide

Opdracht 8 - Bron 16
  • Welk uniek homoloog kenmerk delen de schildpadden, slangen, hagedissen, krokodillen en vogels volgens dit cladogram?een gat in de schedel onder de oogkas
  • Hoe heet deze groep in dit cladogram? reptilia
  • Hoeveel clades zie je in het cladogram?12, elk blauw puntje vertegenwoordigt de voorouder met het unieke kenmerk dat de voorouder en de andere dieren in die clade gemeenschappelijk bezitten. Er zijn 12 van die puntjes.
  • Mag je uit dit cladogram de conclusie trekken dat vogels meer verwant zijn aan krokodillen dan aan hagedissen? Licht toe.Ja, want vogels en krokodillen hebben meer gemeenschappelijke unieke homologe kenmerken dan vogels en hagedissen. Of: ja. Want de vogels en krokodillen delen een gemeenschappelijke voorouder die ze niet delen met de hagedissen.

Hier is een verwantschapsschema de afstamming van een aantal soorten weergegeven.
Als soort 10 de mens voorstelt, welke soort kan of welke soorten kunnen dan de chimpansee voorstellen?
A
alleen soort 7
B
alleen soort 9
C
de soorten 3, 7 en 9
D
de soorten 9, 11 en 12

Slide 33 - Quiz

This item has no instructions

Slide 34 - Video

This item has no instructions