Argumentatiestructuren

Argumentatieschema's
1 / 64
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 4

This lesson contains 64 slides, with text slides and 1 video.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Argumentatieschema's

Slide 1 - Slide

Slide 2 - Slide

Slide 3 - Video

Lesprogramma
-Herhaling feitelijk - waarderend standpunt
-Herhaling expliciete - impliciete argumenten
Maak opdrachten: 1,2,3,4,7
-Argumentatiestructuren
-Leeslijst
-Website

Slide 4 - Slide

Argumentatiestructuren
-Hoofdstuk 2 argumenteren. 
Standpunt en argument: Maak opdrachten: 1,2,3,4,7
Vanaf bladzijde 60
-Argumentatiestructuren: 
 Opdracht 1, 2, 3.

-Klaar? Haal een nakijkblad bij mij.
-Klaar: Pak je leesboek of een krant of tijdschrift (ligt in oranje tas.) 

Slide 5 - Slide

Lesdoelen
-Je hebt kennis gemaakt met de argumentatiestructuren

Slide 6 - Slide

Lesprogramma
-Herhaling feitelijk - waarderend standpunt
-Herhaling expliciete - impliciete argumenten
Maak opdrachten: 1,2,3,4,7
-Argumentatiestructuren
-Leeslijst
-Website


Slide 7 - Slide

Expliciet vs. impliciet → gaat over hoe het standpunt wordt verwoord.
Expliciet standpunt direct
Het standpunt wordt duidelijk en rechtstreeks gezegd.
👉 Voorbeeld: "Ik vind dat mobiele telefoons verboden moeten worden in de klas."

Impliciet standpunt indirect
Het standpunt wordt niet letterlijk genoemd, maar blijkt uit de manier van schrijven of de argumenten.
👉 Voorbeeld: "Leerlingen zijn voortdurend afgeleid door hun telefoons en hun cijfers gaan omlaag."
(Standpunt: telefoons horen niet in de klas – maar dat wordt niet letterlijk gezegd.)

Slide 8 - Slide

Feitelijk vs. waarderend → gaat over het soort inhoud van een argument.
 Feitelijke argumenten (bewijzen)
"De rente is met 0,5% verhoogd" (feitelijk, dit is een controleerbare gebeurtenis).
"Het percentage werkloze jongeren is vorig jaar met 10% gestegen" (feitelijk, een statistiek die bewezen kan worden).

Waarderende argumenten (mening)
"Het is niet goed dat jongeren minder sporten" (waarderend, omdat 'niet goed' een waardeoordeel is).
"De regering moet meer doen om de woningmarkt te reguleren" (waarderend, 'meer doen' is een wenselijke actie).

 

Slide 9 - Slide

Lesprogramma
-Herhaling feitelijk - waarderend standpunt
-Herhaling expliciete - impliciete argumenten
Maak opdrachten: 1,2,3,4,7
-Argumentatiestructuren
-Leeslijst
-Website


Slide 10 - Slide

-Argumentatiestructuur
= De manier waarop een argument aan een standpunt hangt.

Slide 11 - Slide

Argumentatiestructuur =
De manier waarop een argument aan
een standpunt hangt.

Slide 12 - Slide

Slide 13 - Slide

Wat voor soorten argumentatiestructuren zijn er?

Slide 14 - Slide

Slide 15 - Slide

Enkelvoudige argumentatie
Een standpunt met maar één argument: 

Slide 16 - Slide

Slide 17 - Slide

Slide 18 - Slide

Slide 19 - Slide

Slide 20 - Slide

Slide 21 - Slide

Onderschikkende argumentatie 
schikken betekent: op volgorde zetten
Je zet de argumenten onder elkaar op volgorde. 

Het belangrijkste argument zet je bovenaan. 

Het tweede argument zegt iets over het eerste argument.

Slide 22 - Slide

Slide 23 - Slide

Dit sub-argument zegt iets over het argument hierboven. Het sub-argument is minder belangrijk 
voor het standpunt. Het sub-argument kan zelf ook weer ondersteund worden door een sub-argument.
Onderschikkende argumentatie.

Slide 24 - Slide

Slide 25 - Slide

Ondergeschikte argumentatie. 

Slide 26 - Slide

Slide 27 - Slide

Nevenschikkende argumentatie met onafhankelijke argumenten.
neven = naast; Er zijn meerdere argumenten naast elkaar die direct op het standpunt slaan. 

Slide 28 - Slide

bovendien= geeft een opsomming aan. 
Beide argumenten 
zijn even belangrijk. 

Slide 29 - Slide

Beide argumenten kan
 je onafhankelijk van 
elkaar gebruiken.  

Slide 30 - Slide

Slide 31 - Slide

Nevenschikkende argumentatie met afhankelijke argumenten.

Slide 32 - Slide

Beide argumenten zijn nodig om het standpunt te onderbouw-en. 

Slide 33 - Slide

Slide 34 - Slide

Als in een tekst meerdere argumenten voorkomen waarvan er ten minste één wordt ondersteund door een sub-argument, is er sprake van onder-en nevenschikkende argumentatie. 

Slide 35 - Slide

Standpunt:
Iedereen zou vaker groente moeten eten.
Argument 1 (nevenschikkend):
Groente bevat veel vitaminen en mineralen.

Argument 2 (nevenschikkend):
Groente helpt om een gezond gewicht te behouden.

Subargument bij argument 2 (onderschikkend):
Omdat groente weinig calorieën en veel vezels bevat, geeft het snel een vol gevoel.

Argument 3 (nevenschikkend):
Groente eten verkleint het risico op hart- en vaatziekten.

Slide 36 - Slide

Standpunt:
Iedereen zou vaker groente moeten eten.
Argument 1 (nevenschikkend):
Groente bevat veel vitaminen en mineralen.

Argument 2 (nevenschikkend):
Groente helpt om een gezond gewicht te behouden.

Subargument bij argument 2 (onderschikkend):
Omdat groente weinig calorieën en veel vezels bevat, geeft het snel een vol gevoel.

Argument 3 (nevenschikkend):
Groente eten verkleint het risico op hart- en vaatziekten.

Slide 37 - Slide

Slide 38 - Slide

Slide 39 - Slide

Slide 40 - Slide

Lesprogramma
-Herhaling feitelijk - waarderend standpunt
-Herhaling expliciete - impliciete argumenten
Maak opdrachten: 1,2,3,4,7
-Argumentatiestructuren
-Leeslijst
-Website


Slide 41 - Slide

Lesdoelen
-Je hebt kennis gemaakt met de argumentatiestructuren

Slide 42 - Slide

Slide 43 - Slide

Programma
-Zelfstandig lezen.
-Uiteenzetting, betoog, beschouwing
-Tekstdoelen.
-Argumentatiestructuur
-Argumentatieschema's

Slide 44 - Slide

 standpunt 


argument    argument
      
Tegen-argument
Verband

Slide 45 - Slide

Slide 46 - Link

Slide 47 - Slide

Slide 48 - Slide

Slide 49 - Slide

Slide 50 - Slide

Slide 51 - Slide

Slide 52 - Slide

Programma
-Zelfstandig lezen.
-Uiteenzetting, betoog, beschouwing
-Tekstdoelen.
-Argumentatiestructuur
-Argumentatieschema's

Slide 53 - Slide

Opdracht
Opdracht:
1. Lees het verhaal.
2. Bepaal welk argumentatieschema er is gebruikt.
a. Argumentatie op basis van autoriteit.
b. Argumentatie op basis van kenmerk of eigenschap.
c. Argumentatie op basis van oorzaak en gevolg.
d. Argumentatie op basis van vergelijking.
e. Argumentatie op basis van voorbeelden.
f. Argumentatie op basis van voor-en nadelen.



Slide 54 - Slide

Opdrachten op de laptop. 
Boek: Opdracht 1 t/m 4. Vanaf blz. 70 

Laptop: Hoofdstuk 2: Argumenteren; paragraaf 3: argumentatieschema's.
Opdracht 1 t/m 4

Slide 55 - Slide

Doel
-Na de les ken je de Argumentatieschema's.

Slide 56 - Slide

Nieuw Nederlands


Hoofdstuk 1: Meer dan lezen
paragraaf 2: Uiteenzetting, betoog en beschouwing vanaf blz. 10
paragraaf 6: Actief lezen vanaf blz. 41
Hoofdstuk 2: Argumenten
paragraaf 1: Standpunt en argument vanaf blz. 60
paragraaf 2: Argumentatiestructuren vanaf blz. 66
paragraaf 3: Argumentatieschema's vanaf blz. 70
paragraaf 4: Meer oefenen (laptop)
Succes!














Slide 57 - Slide

Slide 58 - Slide

Slide 59 - Slide

Slide 60 - Slide

Slide 61 - Slide

Slide 62 - Slide

Programma
-Lezen.
-Uiteenzetting, betoog, beschouwing (herhaling gisteren).
-Argumenteren: Standpunt en argument. 

Pak je leesboek en ga lezen.

Slide 63 - Slide

Programma
-Lezen.
-Uiteenzetting, betoog, beschouwing (herhaling gisteren).
-Argumenteren: Standpunt en argument. 

Slide 64 - Slide