Stunde 2 3X1 2024

Heute ist Mittwoch, der 6. März
- Ik leer in deze les welke Duitse voegwoorden er zijn.
- Ik leer in deze les wat de betekenis ervan is.
- Ik leer in deze les wat de werkwoordsvolgorde is bij bepaalde voegwoorden.
1 / 11
next
Slide 1: Slide
DuitsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 3,4

This lesson contains 11 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 30 min

Items in this lesson

Heute ist Mittwoch, der 6. März
- Ik leer in deze les welke Duitse voegwoorden er zijn.
- Ik leer in deze les wat de betekenis ervan is.
- Ik leer in deze les wat de werkwoordsvolgorde is bij bepaalde voegwoorden.

Slide 1 - Slide

Konjunktionen

Slide 2 - Slide

Konjunktionen
Konjunktionen zijn in het Nederlands voegwoorden.

Wat is een voegwoord?
Voegwoorden zijn woorden die zinnen 'aan elkaar voegen'. Met voegwoorden wordt het verband tussen (de inhoud van de) zinnen en woorden duidelijk.
Denk aan: reden, oorzaak , gevolg, etc.

Slide 3 - Slide

Voegwoorden: oder      denn     ob     als         wann            nachdem    obwohl
                                of           want      of      toen     wanneer      nadat            hoewel
Kommst du mit oder bleibst du zu Hause?
Ich weiß nicht, ob Anna eine Einlandung bekommen hat.
Wann kommst du zu uns?
Als ich sieben Jahre alt war, konnte ich schon gut lesen.
Nachdem er sich angezogen hatte, ging er zur Schule.
Obwohl die Schonne schien, blieben wir drinnen.

De woordvolgorde in de zin is hetzelfde als in het NL bij deze voegwoorden.



Slide 4 - Slide

Voegwoorden:   weil      dass       bevor      wenn
                             omdat   dat      voordat     als, indien
Bij deze voegwoorden verandert de zinsstructuur doordat de persoonsvorm aan het eind van de zin komt te staan. 
We hebben te maken met een bijzin.

Ich weinte, weil er mich gekrenkt hat.
Meine Mutter sagt, dass ich zu Hause kommen soll.
Bitte sag es, bevor er böse werden kann
Sag mir bitte, wenn dein Zug ankommt.



Slide 5 - Slide

Er hat es gesehen, obwohl ich es hatte verboten.
A
goed
B
fout

Slide 6 - Quiz

Mutter sagt, dass ich zur Schule laufen muss.
A
goed
B
fout

Slide 7 - Quiz

Ich muss zum Krankenhaus, deshalb komme ich Morgen.
A
goed
B
fout

Slide 8 - Quiz

Slide 9 - Link

Kapitel 5 
Seite 14 / 15 - Aufg. 4, 5 machen 
Seite 17 - Aufg. 7 machen 
Seite 20/21 - Aufg. 13 machen 

Zeit übrig: Oktoberfest lesen und die Aufgaben machen 

Slide 10 - Slide

Ziele erreicht:
  • Je weet welke Duitse voegwoorden er zijn.
  • Je kent de betekenissen van de voegwoorden.
  • Je weet wat de werkwoordvolgorde is bij bepaalde voegwoorden (hoofd- en bijzinnen).


Alles Gute!

Slide 11 - Slide