2.3 formuleren

• Nederlands
• Middelbare school
• vmbo b
• Leerjaar 1

2.3 Formuleren

• Aan het einde van de les heb je de lesdoelen van vorige les herhaald.
• Aan het einde van de les kun je de regels voor hoofdletters en leestekens toepassen. 

Wat is het meervoud van:
boom

1. boomen
2. booms
3. bomen

Wat is het meervoud van:
huis

1. huissen
2. huizen
3. huis's
4. huisen

Wat is het meervoud van:
foto

1. fotoos
2. foto'en
3. fotos
4. foto's

Hoofdletters 

• Begin elke zin met een hoofdletter. 
• Schrijf namen met hoofdletters. 

Punt

• Zet achter een gewone zin een punt.  

Schrijf de zin over, en zet de hoofdletter(s) en punt(en) op de goede plaats:
roos is onderweg naar school

Schrijf de zin over, en zet de hoofdletter(s) en punt(en) op de goede plaats:
gisteren heeft yasmina koekjes gebakken

Vraagteken

• Zet achter een vragende zin een vraagteken.  

• Gebruik nooit meer dan één vraagteken in een zin. 

Kies het vraagteken

1. .
2. /
3. !
4. ?

Uitroepteken

• Zet achter een uitroep een uitroepteken.  

• Gebruik nooit meer dan één uitroepteken in een zin. 

In welke zin is het uitroepteken goed gebruikt?

1. Ik schreeuwde het uit!
2. Ik schrok mij rot!!!!!!!

Aan de slag!

- Maak opdracht: 23 

Wanneer gebruik je een vraagteken?

Waar in de zin moet een uitroepteken?

1. Aan het einde van de zin.
2. Aan het begin van de zin.
3. In het midden van de zin.

2.3 Formuleren

• Aan het einde van de les kun je de regels voor hoofdletters en leestekens toepassen.