Les 14, herhalingsles gram D+H (13-05) H2A

• Frans
• Middelbare school
• havo, vwo
• Leerjaar 1

Pak je werkboek, aantekeningenschrift en etui.

Dagopening 'Een blinde wereld of een liefdevolle samenleving?'

Aujourd'hui, c'est mardi

H2A

Le programme:

- Herhalen gram. D+H via LessonUp

- Zelfstandig voorbereiden op PW-

- Blooket vocabulaire A-F

Les buts (leerdoelen):

- Aan het einde van de les heb je op een actieve manier de grammatica van hoofdstuk 5 herhaald

- Aan het einde van de les heb je de woordjes van hoofdstuk 5 herhaald

Est-ce que tout le monde est présent?

- Zijn we compleet? Wie missen we?

Koppel je laptop met de LessonUp.

Je mag je werkboek er nu nog bij gebruiken.

Grammaire D

De ontkenning

Welke zin is juist?

1. 'Ne' staat voor de persoonsvorm en 'pas' erachter
2. De ontkenning bestaat uit 1 deel
3. Ne ... plus betekent nog niet
4. 'Ne' en 'pas' staan achter elkaar in de zin

In welke zin staat een juiste ontkenning?

1. Je n'aime l'école
2. Je n'aime pas la musique
3. Je ne aime pas le fromage
4. J'aime pas cette maison

Maak de zin ontkennend met 'ne pas'
je regarde la télé

1. je ne regarde la télé
2. je ne regarde pas la télé
3. je regarde pas la télé

Maak de zin ontkennend met 'ne jamais'
je suis en forme

1. je ne suis en forme
2. je suis jamais en forme
3. je ne suis jamais en forme

Maak ontkennend
Elle habite à paris? Non, elle ....... (niet meer) à Paris.

Maak ontkennend
Il parle espagnol? Non, il ....... (nooit) espagnol.

Maak ontkennend
Elles sont malade? Non, elles....... (nog niet) malade.

Grammaire H:

Vraag stellen + vraagwoorden

Op welke 2 manieren kun je
een Franse zin vragend maken?

Het vraagteken

Tu es malade.

Tu es malade?

Est-ce que (1)

Tu es malade?

Est-ce que tu es malade?

Est-ce que (2)

Est-ce que tu es malade?

Est-ce qu'il est malade?

vertaal:
où

1. waar
2. wanneer
3. hoe
4. waarom

VOORUITBLIK -> vragen stellen met een vraagwoord

vertaal:
combien

1. waar
2. wanneer
3. hoeveel
4. waarom

VOORUITBLIK -> vragen stellen met een vraagwoord

Kies het goede vraagwoord.
____ elle a?
- Elle a mal à la tête (hoofdpijn).

1. combien
2. comment
3. pourqoui
4. qu'est-ce que

VOORUITBLIK -> vragen stellen met een vraagwoord

Kies het goede vraagwoord.
____ ça va?
- Ça va bien, merci!

1. où
2. comment
3. combien
4. quand

VOORUITBLIK -> vragen stellen met een vraagwoord

Wat is het juiste vraagwoord?
... tu aimes manger?

1. où
2. qui
3. qu'est-ce que

Vul het juiste vraagwoord in:
Tu habites .....?

1. comment
2. pourquoi
3. quand
4. où

Vul het juiste vraagwoord in:
.......... tu t'appelles?

1. qui
2. pourquoi
3. quand
4. comment

Ik kan een vraag stellen in het Frans.

1. 🥳
2. 😭
3. 😏

Au travail:

Wat ga je doen? Je gaat je voorbereiden op het proefwerk van ch.5. Wat kun je doen?

- Slim Stampen

- StudyGo

- Oefentoets maken

- Extra opdrachten v/d grammatica maken

!! Geef het aan als je extra uitleg nodig hebt !!

Hoe ga je werken? Zelfstandig, vragen? overleg fluisterend met degene naast je.

Blooket ch.5:

Afspraak:

- Iedereen doet mee

- Je gebruikt je eigen naam

Winnaar 1,2,3 = 

https://dashboard.blooket.com/set/6618de6abd6402ae08e50dce

Les devoirs (huiswerk):

- Leren voor PW ch.5

Grammaire D (de ontkenning)

Wat weet je nog? Hoe maak je het? Welke vormen zijn er? Waar moet je mee opletten?

Samenvatting:

Ne ...... (werkwoord) pas

N' ..... (werkwoord) pas

c'est -> ce n'est pas

il y a -> il n'y a pas

Ne .... plus	Niet meer
Ne .... jamais	Nooit
Ne .... rien	Niets
Ne .... pas encore	Nog niet

Opdracht in tweetallen:

Maak ontkennend:

1) Elle reste à la maison? Non, elle (niet meer) ____________________ à la maison.

2) Ils ont mal à la gorge? Non, ils (nooit) ____________________ mal à la

gorge.

3) Elle aime la pizza? Non, elle (nog niet) ____________________  la pizza.

Maak nu samen 2 zinnen waarin je een ontkenning gebruikt:

1)

2)

Opdracht in tweetallen:

Maak ontkennend:

1) Elle reste à la maison? Non, elle (niet meer) ne reste plus à la maison.

2) Ils ont mal à la gorge? Non, ils (nooit) n'ont jamais mal à la

gorge.

3) Elle aime la pizza? Non, elle (nog niet) n'aime pas encore la pizza.

Maak nu samen 2 zinnen waarin je een ontkenning gebruikt:

1)

2)

Grammaire H (een vraag stellen + vraagwoorden)

Wat weet je nog? Hoe maak je het? Welke vormen zijn er? Waar moet je mee opletten?

Samenvatting:

Quoi?	Niet meer
Ne .... jamais	Nooit
Ne .... rien	Niets
Ne .... pas encore	Nog niet

Opdracht in tweetallen:

Maak ontkennend:

1) Elle reste à la maison? Non, elle (niet meer) ____________________ à la maison.

2) Ils ont mal à la gorge? Non, ils (nooit) ____________________ mal à la

gorge.

3) Elle aime la pizza? Non, elle (nog niet) ____________________  la pizza.

Maak nu samen 2 zinnen waarin je een ontkenning gebruikt:

1)

2)

P[d

• Comment tu t'appelles?
• Tu as quel âge?
• ...... 

Tijdens het Frans spreken luisteren we naar elkaar en lachen we elkaar nooit uit!

A, lire 

Ouvre le livre à la page .....

Au travail:

Quoi (wat)? Fais exercice 2B, 4, 6ABC en 7A

Comment (hoe)? Individuellement ou ensemble en 2 (fluisteren)

Temps (tijd)? Tot het einde van de les

Prêt (klaar)? Apprendre vocabulaire A (Slim stampen)