6.1 + 6.2 Ordening G1A 2025

Ordening klas 1 H6
1 / 32
next
Slide 1: Slide
BiologieMiddelbare schoolvwoLeerjaar 1

This lesson contains 32 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson

Ordening klas 1 H6

Slide 1 - Slide

Wat gaan we doen vandaag?
  • Doornemen nieuw hoofdstuk
  • Afronding dit hoofdstuk
  • 'Biologische momentje' van de dag
  • Uitleg 6.1 + 6.2

Tijd over:
Opdrachten maken paragraaf 6.1 (tevens HW)
Werken aan dierenwerkstuk

Slide 2 - Slide

Afronding
Uitleg biolessen +diverse practica  - waaronder microscopie

 Afronding:
- Werkstuk dieren, telt 2x
- Toets in toetsweek, telt 3x

Slide 3 - Slide

Als jij je etui op de kop zou gooien en je zou alles indelen. Hoe zou je dat dan doen?

Slide 4 - Open question

Het 'biologische momentje' van de dag...
Een heel gekleurd vogeltje…
De vorkstaartscharrelaar (Coracias caudatus)

Biologie: Ordenen in taxonomie.

Taxonomie = wetenschap v/h indelen van organismen in groepen. 

Grondlegger: Carolus Linnaeus

- vroeger a.d.h.v. uiterlijk/kleur etc. 

Slide 5 - Slide

Beginnen bij het begin:

  • 2 domeinen/hoofdgroepen:
- Prokaryoten – geen celkern +
  eencellig
  (bacteriën + archaea = oerbacteriën)
- Eukaryoten - wel celkern + evt.
   meercellig.

  • Eukaryoten verdeeld in 3 rijken:
- schimmels,
- planten,
- dieren (+ mens).
  • Onderscheidende kenmerken: Zie H1 en H5
    - celkernen
    - celwanden
    - bladgroenkorrels
    - vacuole
KK Blz. 163!!!

Slide 6 - Slide

De rijken... en dan?
  • Domeinen – rijken....
  • Vervolg: afdeling – klassen – orden –
      families – geslachten – soorten (-rassen)
    .

  • Soort: samen vruchtbare nakomelingen
      voortbrengen!
  • Rassen: Vormen uit een geslacht die door
     de mens (fokken/kruisen) zijn aangepast 
     en niet op een natuurlijke wijze zijn
     ontstaan bijv. - dierenras, - plantenras 



Slide 7 - Slide

Rassen
Wat is waar?
A
Rassen van 1 soort kunnen onderling geen vruchtbare nakomelingen krijgen.
B
Zijn verschillende vormen van één soort organisme.
C
Soorten zijn uit rassen ontstaan.
D
Het ontstaan van rassen is natuurlijk, door evolutie, niet door de mens.

Slide 8 - Quiz

Horen een chihuaha en een Ierse wolfshond bij dezelfde soort?
A
Ja, want het zijn allebei wolfachtigen
B
Ja, het zijn alleen verschillende rassen
C
Nee, ze lijken helemaal niet op elkaar
D
Nee, een chihuaha is geen echte hond

Slide 9 - Quiz

Horen een tijger en een leeuw bij dezelfde soort?
A
Ja, het zijn allebei katachtigen - dus dezelfde soort.
B
Ja, het zijn alleen verschillende rassen
C
Nee, het is niet dezelfde soort

Slide 10 - Quiz

Soorten, rassen.... pfff. De wetenschappelijke naam maakt het verschil!
  • Nederlandse naam / Latijnse naam.
     Dankzij Linnaeus.
  • Verwarring tussen landen/talen te
      voorkomen.
      Latijnse naam is voor iedereen gelijk.
  • Eerst geslachtsnaam (met hoofdletter) +
     soortaanduiding (kleine letter). 

  • Evt. wordt de onderzoeker/naamgever erbij
     vermeld. Bij Linnaeus zie je soms nog een ‘L’ vermeld staan bij de Latijnse naam.

Slide 11 - Slide

De latijnse naam van de ijsbeer is Ursus maritimus.
Wat is de geslachtsnaam?
A
Ursus
B
maritimus
C
Ursus maritimus
D
timus

Slide 12 - Quiz

Welk deel van de naam is de soortnaam bij de Panthera Tigris (de tijger)?
A
Panthera
B
tigris
C
Panthera tigris

Slide 13 - Quiz

Domeinen en rijken: Bacteriën
  • Prokaryoten = bacteriën.
  • Eencelligen, geen celkern.
  • Vormen:
     - Kokken: rond bolvormig.
     - Bacillen: langwerpig staafvormig.
  • Microscoop: 1000X vergroting
  • Voortplanting d.m.v. celdeling. 

Slide 14 - Slide

Slide 15 - Video

  • Voeding:
      - dode resten organismen
      (reducenten)
      - levende organismen (infectie)
      - maken eigen voedsel. 
  • Leefomgeving: temperatuur
      - 5 tot 30 C (voedselbederf)
      - 15 tot 50 C (ziekteverwekkers)
     - 50 tot 90 C (geisers)
  • Overleven: kunnen inkapselen bij
      extreme kou of hitte.

Nuttig of niet? 

  • Schadelijke bacteriën:
      - bederven voedsel,
      - ziek → infectie
      Bestrijden met antibiotica.

  • Nuttige bacteriën:
     - ruimen afval op (reducenten)
     - maken voedsel (yoghurt)
     - in ons verteringsstelsel.

Slide 16 - Slide

Bacteriën hebben...
A
wel een celwand geen celkern wel bladgroenkorrels
B
wel een celwand wel een celkern geen bladgroenkorrels
C
geen celwand geen celkern wel bladgroenkorrels
D
wel een celwand geen celkern geen bladgroenkorrels

Slide 17 - Quiz

Schimmels hebben:
A
wel een celwand geen celkern wel bladgroenkorrels
B
wel een celwand wel een celkern geen bladgroenkorrels
C
geen celwand geen celkern wel bladgroenkorrels
D
wel een celwand geen celkern geen bladgroenkorrels

Slide 18 - Quiz

Schimmels...
A
... zijn altijd meercellig.
B
... zijn altijd eencellig.
C
... kunnen meercellig en eencellig zijn.
D
... geen organismen.

Slide 19 - Quiz

Domeinen en rijken: Schimmels
  • Domein: Eukaryoten
      Rijk: Schimmels/zwammen (Funghi)
  • Vormen:
      - Eencellig (gist). Voortplanting via budding (knopvorming)
      - Meercellig (gewone schimmels, paddenstoel).
         Voortplanting via sporen in orgaan (paddestoel) of via schimmeldraden. 
  • Celkenmerken:
    - celkern + celwand
    - geen plastiden
     

  • Zie blz. 178/179. KK bron 3 en 4. 

Slide 20 - Slide

  • Voeding: 
    - Dood materiaal. (reducent)
    - Levend organisme. (parasiet).
    - Leven samen met ander
       organisme (korstmos).
  • Ze zijn afhankelijk van materiaal
     dat door andere organismen
     wordt gemaakt.
  • Schimmels + bacteriën zijn
      belangrijk als reducenten
      (afbrekers)!!!
Nuttig of niet? 
  • Voordelen:
    - Opruimers natuurlijke resten.
    - Penicilline (antibiotica).
     - Voedsel (kaas, alcohol, 
        paddenstoelen, brood).

  • Nadelen:
    - Bederven eten.
    - Maken woningen onbewoonbaar.
    - Ziek (bijv. zwemmerseczeem).

Slide 21 - Slide

6.2 Het 'biologische momentje' van de dag....
Wat is biodiversiteit en waarom is het zo belangrijk?

Biodiversiteit speelt een belangrijke rol in het goed functioneren van een gezond ecosysteem. Het gaat daarbij vooral om de rol die alle verschillende organismen innemen in dat ecosysteem. Veel mensen denken dat de biodiversiteit in een gebied zo hoog mogelijk moet zijn maar meer biodiversiteit is niet automatisch beter. 

Het gaat er dus niet om uit hoeveel puzzelstukjes een ecosysteem is opgebouwd, maar hoe goed deze puzzelstukjes in elkaar passen zonder dat de puzzel uit elkaar valt.

Slide 22 - Slide

6.2 Biotoop
  • Biotoop = omgeving met de juiste leefomstandigheden (ecosysteem).
  Kan heel groot (bos/rif/woestijn) of heel klein (je vijver/eikenboom) zijn.
  • Bepaald door invloeden:
  - A-biotische factoren: niet levende invloeden (temperatuur, neerslag, wind etc.)
  - Biotische factoren: levende natuur (soortgenoten, voedsel, planten, dieren, reducenten.)
  • Alle organismen samen in zo'n biotoop noem = levensgemeenschap

Van groot naar klein: Organisatieniveaus:
biosfeer (aarde) - ecosysteem - levensgemeenschap - populatie - organisme - orgaanstelsel - orgaan - weefsel - cel - celorganel (bijv. celkern) - molecuul (bijv. DNA)

Slide 23 - Slide

Slide 24 - Slide

Slide 25 - Slide

Slide 26 - Slide

6.2 Ieder zijn eigen plek.
Planten en dieren hebben elkaar nodig, maar kunnen onderling ook met (elkaar) concurreren.
  • Concurrentie: strijden om  hetzelfde voedsel of gebruiken dezelfde ruimte. 
  • Concurrentie:
- binnen de soort
verschillende soorten onderling. 
Geen ruzie: elk hun eigen manier om dezelfde voedselbron te vinden of om de ruimte te gebruiken. 

  • Habitat: elk organisme heeft zijn eigen plek met gunstige invloeden (a-biotische en biotische factoren)
  • Biodiversiteit: veel soorten organismen samen (variatie en afwisseling organismen).
Biodiversiteit vergroten door natuurontwikkeling.

 

Slide 27 - Slide

Het begint met planten!
Fotosynthese (in bladgroenkorrels) = water + koolstofdioxide + licht -> zuurstof en glucose
Planten zijn de producenten.

Ook het rijk van de planten kun je indelen in afdelingen:
  • Wieren: 
        - eencellig (algen). 
        - meercellig (zeewier). 
  • Sporenplanten
        - mossen;  sporen in sporendoosjes
        - varens; sporen in sporenhoopjes
        - paardenstaarten; sporen in sporenvormende-orgaantjes
  • Zaadplanten 
        - naaktzadigen; dennenbomen met kegels     
        - bedektzadigen; alles met vruchten. 


Slide 28 - Slide

Slide 29 - Slide

Slide 30 - Slide

Slide 31 - Slide

Einde les 
Wat kun je nu nog doen:

Paragraaf 6.1 maken (HW)
Werken aan dierenwerkstuk 

Slide 32 - Slide