Herhaling B1-B4

DNA bestaat uit...
A
Aminozuren
B
Fosfaatgroepen
C
Nucleotiden
D
Stikstofbasen
1 / 20
next
Slide 1: Quiz
BiologieMiddelbare schoolvwoLeerjaar 5

This lesson contains 20 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 15 min

Items in this lesson

DNA bestaat uit...
A
Aminozuren
B
Fosfaatgroepen
C
Nucleotiden
D
Stikstofbasen

Slide 1 - Quiz

3' en 5' - waar heeft dit mee te maken?
A
Aantal fosfaatgroepen
B
C-atomen in de suiker
C
Welke stikstofbase gebonden is
D
C-atomen in de nucleotiden

Slide 2 - Quiz

Wat zit er bij 5' en wat bij 3'?
A
5'= fosfaatgroep 3'=OH
B
5'=stikstofbase 3'=OH
C
5'=OH 3'=fosfaatgroep
D
5'=OH 3'=stikstofbase

Slide 3 - Quiz

Aan welke kant worden nieuwe nucleotiden gekoppeld aan de DNA streng?
A
Dit kan beide kanten op
B
Alleen aan de 3'kant
C
Alleen aan de 5'kant
D
Dat hangt van de zuurgraad af

Slide 4 - Quiz

Nucleotide

Slide 5 - Slide

Wat doet DNA-polymerase?
A
De DNA ketens uit elkaar halen
B
De Okazaki fragmenten aan elkaar koppelen
C
Nieuwe nucleotiden inbouwen
D
Startpunt van replicatie

Slide 6 - Quiz

Wat doet de primer?
A
De DNA ketens uit elkaar halen
B
De Okazaki fragmenten aan elkaar koppelen
C
Nieuwe nucleotiden inbouwen
D
Startpunt van replicatie

Slide 7 - Quiz

Wat doet helicase?
A
De DNA ketens uit elkaar halen
B
De Okazaki fragmenten aan elkaar koppelen
C
Nieuwe nucleotiden inbouwen
D
Startpunt van replicatie

Slide 8 - Quiz

Wat doet DNA-ligase?
A
De DNA ketens uit elkaar halen
B
De Okazaki fragmenten aan elkaar koppelen
C
Nieuwe nucleotiden inbouwen
D
Startpunt van replicatie

Slide 9 - Quiz

Slide 10 - Slide

Het maken van mRNA, tRNA en rRNA noemen we...
A
Replicate
B
Transcriptie
C
Translatie

Slide 11 - Quiz

De plek waar RNA polymerase kan binden:
A
Primer
B
Promotor
C
Transcriptiefactor

Slide 12 - Quiz

Het verschil tussen pre-mRNA en mRNA is dat de ......... zijn verwijderd
A
exons
B
introns

Slide 13 - Quiz

Transcriptie vindt plaats langs de ......
A
Leidende streng
B
Volgende streng
C
Coderende streng
D
Template-streng

Slide 14 - Quiz

Slide 15 - Slide

Waar vindt translatie plaats?
A
Golgi systeem
B
Lysosomen
C
Ribosomen
D
Mitochondriën

Slide 16 - Quiz

Uit hoeveel nucleotiden bestaat een codon? En waar codeert één codon voor?
A
2 - eiwit
B
3 - eiwit
C
2 - aminozuur
D
3 - aminozuur

Slide 17 - Quiz

Wat brengt aminozuren naar de ribosomen?
A
mRNA
B
rRNA
C
tRNA

Slide 18 - Quiz

Slide 19 - Slide

Slide 20 - Slide