Unidad 5 En la agencia de viajes

UNIDAD 5 En la agencia de viajes
1 / 24
next
Slide 1: Slide
SpaansMBOStudiejaar 3

This lesson contains 24 slides, with interactive quizzes, text slides and 5 videos.

time-iconLesson duration is: 60 min

Items in this lesson

UNIDAD 5 En la agencia de viajes

Slide 1 - Slide

leren
dagen van de week 
maanden van het jaar 
jaargetijden/seizoenen 
tellen
tientallen 
honderdtallen
zie volgende dia's

Slide 2 - Slide

Slide 3 - Slide

Slide 4 - Video

Slide 5 - Slide

Slide 6 - Video

Slide 7 - Slide

un
dos
tres
cuatro
cinco
seis
siete
ocho
nueve
once 
doce
trece
catorce
quince
dieciséis
diecisiete
dieciocho
diecinueve

Slide 8 - Slide

Welk tiental hoort erbij?
10
20
30
40
50
60
70
80
90
noventa
setenta
cincuenta
treinta
diez
veinte
cuarenta
sesenta
ochenta

Slide 9 - Slide

Slide 10 - Slide

Slide 11 - Video

vragende voornaamwoorden
VOORBEELDEN  DIE  WE  al  KENNEN 
Qué ?                               Wat ? 
Cómo ?                           Hoe ?
Cuánto ?                        Hoeveel ?
Dónde ?                          Waar? 
De dónde ?                    Van waar? 
Cuál ?                               Welke ? 

Slide 12 - Slide

Qué?
Qué hotel?
Qué tipo de hotel?
Cómo?
Cuándo?
Dónde?
Adónde?
Cuánto?
Cuál?
Wat?
Welk hotel?
Wat voor soort hotel?
Hoe?
Wanneer?
Waar?
Waarheen?
Hoeveel?
Welke?

Slide 13 - Slide

Qué desea (usted)?

Qué quiere (usted)?

Qué le gusta (a usted)?

Qué le interesa (a usted)?

Qué prefiere (usted)?
Wat wenst u?

Wat wilt u?

Wat vindt u leuk?

Wat interesseert u?

Wat heeft u liever?

Slide 14 - Slide

IR 

Cuándo quiere ir?

Cómo quiere ir?

Con cuántas personas quiere ir? 
GAAN

Wanneer wilt u gaan? 

Hoe wilt u gaan? 

Met hoeveel personen wilt u gaan? 

Slide 15 - Slide

Slide 16 - Video

QUÉ HACER? = Wat doen/maken?
Als de je  preparación  (voorbereiding)  gedaan hebt, kun je de opdrachten 
5.02, 5.03 en 5.04 in het boek maken

Op de volgende dia vind je een link naar oefeningen op Wikiwijs; daar zit ook de audio van opdracht 5.01 in. 

Slide 17 - Slide

Slide 18 - Link

Los posesivos 
Het bezittelijk voornaamwoord in het Spaans
Enkelvoud

Mi
Tu
Su
Nuestro/ Nuestra
Vuestro / Vuestra
Su
Meervoud

Mis
Tus
Sus
Nuestros/ Nuestras
Vuestros/ Vuestras
Sus


Mijn
Jouw
Zijn/ haar/ Uw
Ons /onze
Jullie
Hun / uw

Slide 19 - Slide

Even samengevat...
Je kijkt naar het zelfstandig naamwoord wat achter het bezittelijk voornaamwoord staat. 

Is het zelfstandig naamwoord meervoud, dan is ook het bezittelijk voornaamwoord meervoud.

Bij nuestro/-s en vuestro/-s verandert het in nuestra/-s en vuestra/-s als het zelfstandig naamwoord wat erachter komt vrouwelijk is. 

Slide 20 - Slide

Slide 21 - Video

Vul het juiste bezittelijk voornaamwoord in het Spaans in:
(mijn) ... perros

Slide 22 - Open question

El huésped trae (zijn) ..... maleta en la mano.

Slide 23 - Open question

(Onze).... profesor vive en Zwolle.

Slide 24 - Open question