Grammatica - Meewerkend voorwerp

• Nederlands
• Middelbare school
• vmbo t, havo
• Leerjaar 2

Meewerkend voorwerp

Leerdoelen

Je leert het meewerkend voorwerp van een zin vinden.

Zinsontleding

1. Persoonsvorm
2. Onderwerp
3. Werkwoordelijk gezegde
4. Lijdend voorwerp
5. Meewerkend voorwerp

Persoonsvorm

Zin in een andere tijd te zetten

Het woord dat verandert is de persoonsvorm

Op vakantie stuur ik mijn ouders altijd een foto.

Op vakantie stuurde ik mijn ouders altijd een foto.

pv = stuur

Onderwerp

Wie/wat + pv

Op vakantie stuur ik mijn ouders altijd een foto.

Wie stuur?

ow = ik

Werkwoordelijk gezegde

Alle werkwoorden in de zin. 

pv is altijd een werkwoord.

Op vakantie stuur ik mijn ouders altijd een foto.

wwg = stuur

Lijdend voorwerp

Wat/wie + wwg + ow

Op vakantie stuur ik mijn ouders altijd een foto.

Wat stuur ik?

lv = een foto

Meewerkend voorwerp

Aan wie + wwg + ow + lv

Op vakantie stuur ik mijn ouders altijd een foto.

Aan wie stuur ik een foto?

mv = mijn ouders

Nora wil aan haar docent een vraag stellen.

pv = 

ow = 

wwg = 

lv = 

mv = 

Nora wil aan haar docent een vraag stellen.

pv = wil

ow =

wwg = 

lv = 

mv = 

Nora wil aan haar docent een vraag stellen.

pv = wil

ow = Nora

wwg = 

lv = 

mv = 

Nora wil aan haar docent een vraag stellen.

pv = wil

ow = Nora

wwg = wil stellen

lv = een vraag

mv = 

Nora wil aan haar docent een vraag stellen.

pv = wil

ow = Nora

wwg = wil stellen

lv = een vraag

mv = haar docent