H2 - Unterrichtswoche 9: K3 B en Geslachten

• Duits
• Middelbare school
• havo, vwo
• Leerjaar 2

HV2 - Unterrichtswoche 9 - Stunde 1

Planung

Hausaufgaben

Lesen

Geslachten

Arbeit

Ziele der Woche

• Je kunt de hoofdregels van het geslacht voor zelfstandige naamwoorden gebruiken.
• Je kunt de hoofdregels van het meervoud voor zelfstandige naamwoorden gebruiken.
• Je kunt de woordenlijst B N-D actief gebruiken.

Wie viele Schulfächer findest du? Kombiniere!

tein

chisch

mie

sik

lisch

the

sik

ort

ländisch

La

Grie

Che

Mu

Eng

Ma

Phy

Sp

Nieder

Notiere die Begriffe auf Deutsch.

=

=

=

=

=

=

Gibt es nicht

Geschichte

Griechisch

Englisch

Französisch

Mathe

Erdkunde

Physik

Chemie

Lesen

• Je gaat zo een tekst lezen en daarbij 4 vragen beantwoorden. Deze vragen worden in het Duits gesteld.
• De docent(e) bespreekt drie tips. Gebruik de achterste pagina's van jouw schrift en zet daarbij 'Leestips'. 
• Handig: Noteer de tips in jouw schrift.

De tekst

1. Waar denk je dat
   de tekst over gaat?
   
   
2. Om wie gaat het?
   
   
3. Waar schrijft deze
   persoon over?

Nadat je kort de tekst bekeken heb. Ga je de vraag lezen.

Zoek gericht in de tekst naar het antwoord op de vraag.

Zoek  het trefwoord op in de vraag en lees dan de tekst

1/4 Lesen
Siroj erzählt über seine Schule.
Welche Aussage ist richtig?

1. Sein Geburtstag ist im Frühling.
2. Sein Geburtstag ist im Sommer.
3. Sein Geburtstag ist im Herbst.
4. Sein Geburtstag ist im Winter.

Wanneer je betekenis van het woord niet weet?

• lijkt het op een Nederlands of Engels woord.
• Kijk of je om het woord heen kunt lezen.
  

2/4 Lesen
Siroj erzählt über seine Schule.
Welche Aussage ist richtig?

1. Sein Schulgebäude ist A.
2. Sein Schulgebäude ist B.
3. Sein Schulgebäude ist C.

3/4 Lesen
Siroj erzählt über seine Schule.
Welche Aussage ist richtig?

1. Chemie, Deutsch und Physik sind seine Lieblingsfächer.
2. Deutsch, Biologie und Physik sind seine Lieblingsfächer.
3. Deutsch, Mathe und Physik sind seine Lieblingsfächer.
4. Deutsch, Englisch und Physik sind seine Lieblingsfächer.

4/4 Lesen
Siroj erzählt über seine Schule.
Welche Aussage ist richtig?

1. Um 5 Uhr trifft er sich mit Freunden.
2. Um 5 Uhr muss er studieren.
3. Um 5 Uhr muss er schlafen.
4. Um 5 Uhr muss er joggen.

Fragenrunde

Hast du noch eine Frage/Fragen?

Kapitel 3 Grammatik A: der die of das

der die das → lidwoorden.

Je vertaalt der, die en das als: de/het.

Wanneer hoort een woord bij der, bij die of bij das?

→ Wat zijn de regels die we moeten leren?

Lidwoorden

Lidwoorden staan voor een zelfstandig naamwoord, zoals vrouw, bus, uur. Je kunt ze ook voor woorden plaatsen die je als zelfstandig naamwoord gebruikt, zoals een werkwoord (zoals ‘Het wachten duurde lang’) 

Mannelijke woorden

Mannelijke woorden             lidwoord = der

1. Mannelijke personen                  der Vater, der Opa

2. Mannelijke dieren                         der Stier, der Bär 

3. Mannelijke beroep                       der Lehrer, der Pilot

4. maanden, dagen, seizoenen  der Januar, der Montag, der Frühling

Onzijdige woorden

Onzijdige woorden                                    Lidwoord = das

Regels:

1. "het" is vaak                                                 das Hotel, das Buch

2. verkleinwoorden op -chen                  das Mädchen

3. verkleinwoorden op -lein                     das Büchlein

 

Vrouwelijke woorden

1. Biologie (personen + dieren)

2. Woorden met eind –e (Duits) (VAAK) 

3. De getallen 

4. Vrouwelijke beroepen, eind -in

5. Woorden met eind –ung 

6. Woorden met eind –heit, –keit

7. Woorden met eind –schaf

8. Woorden met eind –ei, -ion, -tät en -ik.

lidwoord = die

=> die Mutter, die Tante, die Bärin

=> die Pause, die Toilette, 

     die Schule

=> die Eins, die Zwei

=> die Lehrerin, die Pilotin

=> die Wohnung, die Zeitung

=> die Warhheit, die Freundlichkeit

=> die Freundschaft

=>die Universität, die Politik, 

    die  Bäckerei, die Information

Meervoudswoorden

Meervoudwoorden ALTIJD           Lidwoord = die

Katze

der/die/das

1/5

1. der
2. die
3. das

Restaurant

der/die/das

2/5

1. der
2. die
3. das

Junge

der/die/das

3/5

1. der
2. die
3. das

Bäumchen

der/die/das

4/5

1. der
2. die
3. das

Suppe

der/die/das

5/5

1. der
2. die
3. das

Ziele:	Je kunt de woorden van de Lernliste N-D actief gebruiken. Je kunt de hoofdregels van het geslacht voor zelfstandige naamwoorden gebruiken.
Was?	1. Paragraf B (online oder im Buch) 2. Paragraf E Aufgaben 20-25
Wie?	individuell
Hilfe ?	Voor vragen kun je naar de docent gaan (max. 2 leerlingen)
Wie lange?	20 Minuten
Fertig?	1. Paragraf C 2. Paragraf D

Kapitel 3 -  Paragraf B - Wortschatz en Paragraf E - Grammatik

Hoe goed weet je de regels voor het geslacht in het Duits(der,die,das)?

heel goed

goed

redelijk

ik moet nog beter leren

ik moet nog beginnen met leren

Wat is je tip voor het leren van woordjes?

die Tipps!

• Leer uit je boek en niet uit je schrift (ivm per ongeluk fout geschreven).
  
• Leer direct de lidwoorden (der, die, das).
  
• Leer ook direct de meervoudsvormen mee. bijvoorbeeld: der Name en die Namen).

Achtung

• Je maakt het SO via de laptop.
  

Auf Wiedersehen!