5.8 Grammatica woordsoorten: av +vrv CONA

1 / 25
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 1

This lesson contains 25 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Slide 1 - Slide

Toets Woorden
Maandag 16 juni. H4.5 & H5.5 (1x)
Leer de woorden + de theorie

Slide 2 - Slide

Wat je in deze les leert ... 

§5.8 Grammatica woordsoorten

2 nieuwe woordsoorten: 
aanwijzend voornaamwoord (av) en vragend voornaamwoord (vrv)
+ zww  & kww


Slide 3 - Slide

Redekundig ontleden = woordsoorten benoemen
  • Lidwoord (lw)
  • Zelfstandig naamwoord (zn)
  • Bijvoeglijk naamwoord (bn)
  • Werkwoord (ww): zww, kww en hww
  • Voorzetsel (vz)
  • Persoonlijk voornaamwoord (psv)
  • Bezittelijk voornaamwoord (bzv)
  • voegwoord (vw)






Op bladzijde 152 staat een overzicht!

Slide 4 - Slide

Er zijn verschillende soorten voornaamwoorden:

1. persoonlijk voornaamwoord (psv)
2. bezittelijk voornaamwoord (bzv)

3. aanwijzend voornaamwoord (av)
4. vragend voornaamwoord (vrv)

.... en nog meer ;) 

Slide 5 - Slide

1. Het persoonlijk voornaamwoord (psv)
verwijst naar één of meer personen. 
Dat is handig om te variëren met woorden in een tekst.

Slide 6 - Slide

persoonlijk voornaamwoord (psv)
voorwerpsvorm
onderwerpsvorm
Onderwerpsvorm = o
Hij kan geweldig gamen.
Waarom willen jullie meedoen?

voorwerpsvorm = lv en mv of na een voorzetsel
Ik heb haar gebeld (lv)
De docent geeft hem een tien. (mv)
We spraken bij ons af. (na vz)


Slide 7 - Slide

Je gebruikt hen:
  • als het een lijdend voorwerp is. Ik zie hen buitenspelen.
  • na een voorzetsel. Ik geef de boeken aan hen.

Je gebruikt hun: 
  • bij personen in een meewerkend voorwerp zonder voorzetsel ervoor. Hij geeft hun de bos bloemen. 



HEN of HUN?

Slide 8 - Slide

Welk woord(en) is (zijn) een persoonlijk voornaamwoord (psv)?
A
hij
B
die
C
welke
D
hem

Slide 9 - Quiz

2. Het bezittelijke voornaamwoord duidt 
een bezit aan.

Slide 10 - Slide

Welk woord is een bezittelijk voornaamwoord (bzv)?
A
hij
B
hem
C
zijn
D
is

Slide 11 - Quiz

3. Het aanwijzend voornaamwoord (av) 
wijst iets of iemand aan. 
Bladzijde 130

Slide 12 - Slide

aanwijzend voornaamwoord (av)

Slide 13 - Slide

een aanwijzend voornaamwoord kun je bijvoeglijk of zelfstandig gebruiken!

Slide 14 - Slide

Wat zijn aanwijzend voornaamwoorden (av)?
A
ik, jij, hij, wij, jullie
B
wie, wat, waar welke
C
mijn, zijn, ons, hun
D
die, deze, dit, dat, zulke, dergelijke, zo'n

Slide 15 - Quiz

Wat zijn geen
aanwijzende voornaamwoorden?
A
die, dat, deze, die
B
diegene, degene, datgene
C
zulk, zulke, zo'n
D
wie, wat, welke, waar

Slide 16 - Quiz

Wat zijn geen
aanwijzende voornaamwoorden?
A
die, dat, deze, die
B
diegene, degene, datgene
C
zulk, zulke, zo'n
D
wie, wat, welke, waar

Slide 17 - Quiz

4. Het vragend voornaamwoord (vrv)
bladzijde 131

Het vragend voornaamwoord vraagt naar personen of dingen die ergens naar 'vragen'. Het vrv verwijs altijd naar iets of iemand.

De  4 vragende voornaamwoorden zijn: 
wie, wat, welke, wat voor (een) 
en staan vaak vooraan in de zin, maar ook in het midden van de zin

Slide 18 - Slide

4. Het vragend voornaamwoord (vrv)

Slide 19 - Slide

LET OP Bij VRV !!! 
             
'Wie en wat' zijn geen vragend voornaamwoorden als ze                  terugverwijzen naar een eerder genoemd woord.

Woorden die vragen naar een plaats en tijd zijn geen vragend voornaamwoorden. Zoals waarheen, wanneer, waar. 
Het woord 'Hoe' is geen vragend voornaamwoord!

Slide 20 - Slide

Wat is geen vragend voornaamwoord (vrv)?
A
wie
B
welk(e)
C
wat
D
waarom

Slide 21 - Quiz

Werkwoorden
zww = zelfstandig werkwoord, een doewoord -> fietsen, drinken, gapen, dromen, lopen. Altijd het belangrijkste werkwoord van een zin.
hww = hulpwerkwoord -> geven extra betekenis aan de zin, maar zijn niet het belangrijkste werkwoord. Als je meerdere werkwoorden hebt, is de persoonsvorm altijd hulpwerkwoord: Piet zou best eens willen dansen
kww = koppelwerkwoord (zijn, worden, blijven, blijken, lijken, schijnen, heten, dunken, voorkomen). Koppelt een eigenschap of toestand aan het onderwerp. Ook het belangrijkste werkwoord van de zin: Frits lijkt stoer. 

Een zin heeft dus een kww of een zww als belangrijkste werkwoord. De zin kan verder meerdere hulpwerkwoorden hebben. 

Slide 22 - Slide

Wat?
§ 5.8 Grammatica woordsoorten:  opdrachten 1 t/m 4 + 6 en 7
Hoe?
Online Ta!ent , leerwerkboek + schrift maken
Hulp?
Boek, theorie online, klasgenoot, Straver
Resultaat?
Huiswerk
Leerdoel?
Woordsoorten: aanwijzend en vragend voornaamwoorden
Klaar?
Daltontaak week 20, lezen
timer
15:00

Slide 23 - Slide

Wat weet je nu?
4 voornaamwoorden:

persoonlijk voornaamwoord (psv)
bezittelijk voornaamwoord (bzv)
+
aanwijzend voornaamwoord
vragend voornaamwoord

Slide 24 - Slide

Einde van de les

Slide 25 - Slide