BE1 5.8 Grammatica woordsoorten: av +vrv, analyse en differentiatie

1 / 28
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 1

This lesson contains 28 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Slide 1 - Slide

Slide 2 - Slide

Wat leer je? 


Zinsdelen pv t/m bwb - terugblikken
Woordsoorten: aanwijzend en vragend voornaamwoord

Slide 3 - Slide

Expertgroepen §5.7 Grammatica zinsdelen: 
opdrachten 15abcdef en 16a
  1. Elk groepje bespreekt het goede antwoord.
  2. Tafels van twee groepjes tegen elkaar schuiven.
  3. Geef elkaar alle goede antwoorden: 1 expert per vraag is aanwezig.

Slide 4 - Slide

§5.8 Woordsoorten 
  • Lidwoord (lw)
  • Zelfstandig naamwoord (zn)
  • Bijvoeglijk naamwoord (bn)
  • Werkwoord (ww): zww, kww en hww
  • Voorzetsel (vz)
  • Persoonlijk voornaamwoord (psv)
  • Bezittelijk voornaamwoord (bzv)
  • voegwoord (vw)






Overzicht
bladzijde 
152!

Slide 5 - Slide

Er zijn verschillende soorten voornaamwoorden:

1. persoonlijk voornaamwoord (psv)
2. bezittelijk voornaamwoord (bzv)
3. aanwijzend voornaamwoord (av)
4. vragend voornaamwoord (vrv)
.... en nog meer ;) 

Slide 6 - Slide

Naar welke film wil je gaan? Morgen gaan we naar die film.

Slide 7 - Slide

Het aanwijzend voornaamwoord (av) wijst iets of iemand aan. 
Bijvoeglijk

Slide 8 - Slide

'Deze patas zijn cool.'
'Mooie sneakers, die wil ik ook!'

Slide 9 - Slide

aanwijzend voornaamwoord (av), blz. 130

Slide 10 - Slide

Lees in duo's elkaar om en om de zin voor. 
Reageer met een aanwijzend voornaamwoord. 
1. Heb je de laatste cd van Kraantje Pappie al gehoord?
2. Mooie schoenen heb je!
3. Wat is je haar lang, zeg.
4. Had je een goed cijfer voor de toets geschiedenis?
5. Vind je .... ook zo leuk?
6. Zullen we straks iets lekkers halen in de Evergreen?

Slide 11 - Slide

Vragend voornaamwoord (vrv)

Slide 12 - Slide

Het vragend voornaamwoord (vrv)
bladzijde 130

Slide 13 - Slide

Vier vragend voornaamwoorden (vrv): 

wie, wat, welke, wat voor (een) ?

  • Er zijn 4 vrv! De rest zijn bijwoorden!
  • Het vragend voornaamwoord vraagt naar personen of dingen.
  • Kan zowel zelfstandig als bijvoeglijk gebruikt worden.
  • Staat vaak vooraan in de zin, maar ook aan het begin van een bijzin.
  • Het vrv verwijst altijd naar iets of iemand.




Slide 14 - Slide

LET   OP   BIJ   HET   VRV   !!!!!
'Wie en wat' zijn geen vragend voornaamwoorden als ze                  terugverwijzen naar een eerder genoemd woord.

Woorden die vragen naar een plaats en tijd zijn geen vragend voornaamwoorden. Zoals waarheen, wanneer, waar. 

Het woord 'Hoe' is geen vragend voornaamwoord!

Slide 15 - Slide

Bedenk in duo's 3 interviewvragen voor iemand
die je goed wilt leren kennen.
Heb je vragend voornaamwoorden
 gebruikt?

Slide 16 - Slide

Wat?
§5.8 Grammatica woordsoorten: opdrachten 3, 4, 7 + 
analyse in 9, 10 en keuze uit 11 t/m 14, maak ook 15 t/m 17
Hoe?
Leerwerkboek
Hulp?
Boek, klasgenoot, baas Straver
Resultaat?
Huiswerk
Leerdoel?
Alle woordsoorten
Klaar?
Daltontaak, lezen

Slide 17 - Slide




Hoe ging het in de klas?
Wat weet je nu?

Slide 18 - Slide

Wat weet je nu?


Alle woordsoorten +
aanwijzend en vragend voornaamwoord

Slide 19 - Slide

Slide 20 - Slide

Einde van de les

Slide 21 - Slide

In duo's: Je wordt expert.... 
Zoek de theorie uit én een goed voorbeeld op bij het nummer dat je hebt gekregen. Na twee minuten ga je dit presenteren.

1. Lidwoord (lw) + Zelfstandig naamwoord (zn)
2. Bijvoeglijk naamwoord (bn)
3. Werkwoord (ww): zww, kww en hww
4. Voorzetsel (vz) 
5. voegwoord (vw)
6. Persoonlijk voornaamwoord (psv) + Bezittelijk voornaamwoord (bzv)
7. Aanwijzend voornaamwoord (av) + Vragend voornaamwoord (vrv)

Slide 22 - Slide

Het psv verwijst naar één of meer personen. Dat is handig om te variëren met woorden in een tekst.
hij
zij 
u
het
jij
ik
wij

zij
jullie

Slide 23 - Slide

persoonlijk voornaamwoord (psv)
voorwerpsvorm
onderwerpsvorm
Onderwerpsvorm = o
Hij kan geweldig gamen.
Waarom willen jullie meedoen?

voorwerpsvorm = lv en mv of na een voorzetsel
Ik heb haar gebeld (lv)
De docent geeft hem een tien. (mv)
We spraken bij ons af. (na vz)


Slide 24 - Slide

Je gebruikt hen:
  • als het een lijdend voorwerp is. Ik zie hen buitenspelen.
  • na een voorzetsel. Ik geef de boeken aan hen.

Je gebruikt hun: 
  • bij personen in een meewerkend voorwerp zonder voorzetsel ervoor. Hij geeft hun de bos bloemen. 



HEN of HUN?

Slide 25 - Slide

Welk woord(en) is (zijn) een persoonlijk voornaamwoord (psv)?
A
hij
B
die
C
welke
D
hem

Slide 26 - Quiz

2. Het bezittelijke voornaamwoord duidt 
een bezit aan.

Slide 27 - Slide

Welk woord is een bezittelijk voornaamwoord (bzv)?
A
hij
B
hem
C
zijn
D
is

Slide 28 - Quiz