5.3 Grammatica

1 / 17
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

This lesson contains 17 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 15 min

Items in this lesson

Slide 1 - Slide

Slide 2 - Slide

Slide 3 - Slide

Slide 4 - Slide

Slide 5 - Slide

Slide 6 - Slide

Slide 7 - Slide

Slide 8 - Slide

Wat is het naamwoordelijk gezegde?
A
Een koppelwerkwoord en eventuele andere werkwoorden
B
Een koppelwerkwoord, eventuele andere werkwoorden en een zelfstandig naamwoord
C
Een koppelwerkwoord, eventuele andere werkwoorden en een zinsdeel dat iets zegt over het onderwerp
D
Een koppelwerkwoord, eventuele andere werkwoorden en het onderwerp

Slide 9 - Quiz

Welke zin heeft een naamwoordelijk gezegde?
A
Hij is ziek vandaag.
B
Hij gaat naar het ziekenhuis.

Slide 10 - Quiz

Wat is het naamwoordelijk gezegde?

Mijn zusje wil schrijfster worden.
A
wil
B
wil worden
C
wil schrijfster worden

Slide 11 - Quiz

Wat is het naamwoordelijk gezegde?

Timo wordt tennisser.
A
Timo
B
wordt
C
tennisser
D
wordt tennisser

Slide 12 - Quiz

Welke zin heeft een naamwoordelijk gezegde?
A
Ik ben voetballer.
B
Ik ben aan het voetballen.

Slide 13 - Quiz

Wat is het naamwoordelijk gezegde?

Mijn mobiel is kapot.
A
Mijn mobiel
B
is
C
is kapot
D
kapot

Slide 14 - Quiz

Wat is een naamwoordelijk gezegde?
A
Hij heeft gegeten.
B
Hij heeft een zusje gekregen.
C
Hij heeft corona.
D
Hij is een vrolijke Frans.

Slide 15 - Quiz

Slide 16 - Slide

Slide 17 - Slide