les3

We are going to:
  • At the end of this lesson you can use the personal pronouns (Persoonlijke voornaamwoorden) and the possessive pronouns (bezittelijke voornaamwoorden) correctly

1 / 25
next
Slide 1: Slide
EngelsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 1

This lesson contains 25 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

We are going to:
  • At the end of this lesson you can use the personal pronouns (Persoonlijke voornaamwoorden) and the possessive pronouns (bezittelijke voornaamwoorden) correctly

Slide 1 - Slide

Slide 2 - Slide

Slide 3 - Slide

Slide 4 - Slide

Make notes!
Een persoonlijk voornaamwoord gebruik je in plaats van een zelfstandig naamwoord (een persoon, een dier, of een ding)...

Het meisje loopt - she walks
De jongen loopt   - he walks
De kat loopt -         it walks

Slide 5 - Slide

Demonstrative (aanwijzende) pronouns
Personal (persoonlijke) pronouns

onderwerp / subject
1. Ik        =       1. I
2. Jij       =      2. You
3. Hij      =      3. He
4. Zij       =     4. She
5. Het      =    5. It
6. Wij       =   6. We
7. Jullie    =   7. You
8. Zij         =   8. They
voorwerp / object
1. Mijn= my
2. Jou  =  Your
3. zijn  =  His
4. Haar  =  Her
5. Zijn/haar(dieren)= its
6. Ons/onze=our
7. Jullie  =  Your
8. Hun  =  Their

Slide 6 - Slide

"Vertaal" naar een persoonlijk voornaamwoord:
Susan
A
he
B
we
C
you
D
she

Slide 7 - Quiz

"Vertaal" naar een persoonlijk voornaamwoord:
my friends and I
A
I
B
they
C
we
D
you

Slide 8 - Quiz

"Vertaal" naar een persoonlijk voornaamwoord:
dog
A
he
B
it
C
you
D
I

Slide 9 - Quiz

"Vertaal" naar een persoonlijk voornaamwoord:
my teachers
A
you
B
we
C
I
D
they

Slide 10 - Quiz

Persoonlijke voornaamwoorden geven aan..
A
van wie iets is
B
over wie iets gaat
C
voor wie iets is

Slide 11 - Quiz

We have two cats. ……………… names are Thor and Loki
A
Their
B
They
C
Theirs

Slide 12 - Quiz

This is our mentor. ……………. name is Ms. Ritter.
A
My
B
Her
C
She

Slide 13 - Quiz

Have you seen my sister? Yes, ………….. is in the garden.
A
He
B
It
C
She

Slide 14 - Quiz

Someone left …………………. pencil case in the classroom!
A
their
B
theirs
C
his or her

Slide 15 - Quiz

I wasn't afraid of the tiger because it was in …………………. cage.
A
its
B
his
C
her

Slide 16 - Quiz

"Vertaal" naar een persoonlijk voornaamwoord:
dog
A
he
B
it
C
you
D
I

Slide 17 - Quiz

"Vertaal" naar een persoonlijk voornaamwoord:
Susan
A
he
B
we
C
you
D
she

Slide 18 - Quiz

"Vertaal" naar een persoonlijk voornaamwoord:
my friends and I
A
I
B
they
C
we
D
you

Slide 19 - Quiz

(hun) train is late.
A
they
B
them
C
theirs
D
their

Slide 20 - Quiz

See that dog? (zijn/haar) tail is long.
A
his
B
her
C
its
D
it's

Slide 21 - Quiz

Welke persoonlijke voornaamwoorden ken je nu al in het Engels?

Slide 22 - Open question

Kies wat voor jou geldt.
A
Ik snap het, ik ga oefenen!
B
Ik snap het denk ik wel, ik lees de theorie nog even door en als ik nog vragen heb kom ik ze wel stellen.
C
Ik snap het nog niet zo goed, ik kom even om hulp vragen.

Slide 23 - Quiz

My First Day p.12
Ex 3
Ex 4

Slide 24 - Slide

Well done!


Slide 25 - Slide