nederlands 4.3 Herhaling

nederlands 4.3
Lezen herhaling 
1 / 14
next
Slide 1: Slide
NederlandsVoortgezet speciaal onderwijsLeerroute 1

This lesson contains 14 slides, with interactive quizzes and text slide.

time-iconLesson duration is: 15 min

Items in this lesson

nederlands 4.3
Lezen herhaling 

Slide 1 - Slide

Wat is een tekstdoel?

Slide 2 - Open question

wat wil de schrijver wanneer het tekstdoel ''amuseren'' is?
A
de lezer vermaken
B
informatie geven
C
herhalen
D
instructie geven

Slide 3 - Quiz

een nieuwsbericht is een voorbeeld van het tekstdoel.....
A
amuseren
B
informeren

Slide 4 - Quiz

een handleiding is een voorbeeld van het tekstdoel.....
A
informeren
B
amuseren

Slide 5 - Quiz

een stripverhaal is een voorbeeld van het tekstdoel.....
A
amuseren
B
informeren

Slide 6 - Quiz

kan een schrijver meer doelen hebben met zijn tekst?
A
ja
B
nee

Slide 7 - Quiz

Wat is een instructie?

Slide 8 - Open question

verwijswoorden verwijzen naar andere woorden in de tekst
A
waar
B
niet waar

Slide 9 - Quiz

waarnaar verwijst ''hij'' in de volgende zin:

de hond van Pieter heeft een duur foutje gemaakt. Hij heeft €100 opgegeten.
A
Pieter
B
€100
C
de hond van Pieter
D
foutje

Slide 10 - Quiz

signaalwoorden geven een verband aan tussen woorden of zinnen.
A
niet waar
B
waar

Slide 11 - Quiz

welke signaalwoorden zijn voorbeelden van een opsomming?
A
maar, daarentegen, echter, toch
B
eerst, daarna, voordat, nadat, toen, terwijl, zodra
C
als eerste, bovendien, daarnaast, vervolgens, ook

Slide 12 - Quiz

welke signaalwoorden zijn voorbeelden van een tegenstelling?
A
maar, daarentegen, echter, toch
B
eerst, daarna, voordat, nadat, toen, terwijl,
C
als eerste, bovendien, daarnaast, vervolgens, ook

Slide 13 - Quiz

welke signaalwoorden zijn voorbeelden van een tijdsvolgorde?
A
maar, daarentegen, echter, toch
B
eerst, daarna, voordat, nadat, toen, terwijl,
C
als eerste, bovendien, daarnaast, vervolgens, ook

Slide 14 - Quiz