Wat voor type vragen kun je op de toets verwachten?
Voorbeeld (je krijgt dus niet precies dezelfde zin in de toets) :
Schrijf op je antwoordblad de volgende woordsoorten onder elkaar: lw, zn, bn, ww, vz, tw. Schrijf achter iedere woordsoort het woord uit de onderstaande zin dat daarbij hoort. Achter een woordsoort mogen meerdere woorden geschreven worden.
De leerlingen mogen na een vakantie van bijna twee maanden weer op de fiets naar de leuke school in de stad.
UITWERKING:
De leerlingen/ mogen/ na een leuke vakantie van twee maanden/ weer/ op de fiets/ naar de school in de stad.
lw: de, een, de, de, de
zn: leerlingen, vakantie, maanden, fiets, school, stad.
bn: leuke
ww: mogen
vz: na, op, naar, in
tw: twee
Let op: In deze zin is het woord weer een bw en geen zn.
De truc voor het herkennen van een zn door er 'de, het of een voor' te zetten werkt NIET altijd.
Woorden kunnen afhankelijk van de betekenis en functie in een zin tot verschillende woordsoorten behoren!
• Je kunt splitsbare werkwoorden herkennen
• Voorzetsel of splitsbaar werkwoord?
Leertekst: Splitsbaar werkwoord
Let je goed op? hele werkwoord = opletten
op = deel van een splitsbaar werkwoord
Is het woord een voorzetsel? Zet vz onder het woord.
Is het woord deel van een splitsbaar werkwoord? Zet ww achter het woord.
Ik zit op de bank.
zit = ww
op = vw
Let je goed op?
Let = ww
op = ww