Grammatica oefenen

• Nederlands
• Middelbare school
• havo
• Leerjaar 2

Amalia heeft van haar ouders een bos bloemen gekregen. (ow)

Amalia heeft van haar ouders een bos bloemen gekregen. (gezegde)

Amalia heeft van haar ouders een bos bloemen gekregen. (lv)

Amalia heeft van haar ouders een bos bloemen gekregen. (bwb)

Hein heeft gisteren zijn verjaardag gevierd. (ow)

Hein heeft gisteren zijn verjaardag gevierd. (lv)

Hein heeft gisteren zijn verjaardag gevierd. (wg)

Kan Rick een boek lenen in de online bibliotheek? (wg)

Kan Rick een boek lenen in de online bibliotheek? (bwb)

Tijdens de tekenles heeft Bor een potje inkt omgestoten. (wg)

Tijdens de tekenles heeft Bor een potje inkt omgestoten. (bwb)

Tijdens de tekenles heeft Bor een potje inkt omgestoten. (lv)

Het boek van Meike schijnt heel spannend te zijn. (ow)

Het boek van Meike schijnt heel spannend te zijn. (ng)