gebruik van hoofdletters in het Duits

Het gebruik van hoofdletters in het Duits.
1 / 23
next
Slide 1: Slide
DuitsMiddelbare schoolmavo, havoLeerjaar 2

This lesson contains 23 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 10 min

Items in this lesson

Het gebruik van hoofdletters in het Duits.

Slide 1 - Slide

 Hoofdletters Duits
  • begin van een zin
  • namen (ook landen/steden)
  • maanden/dagen/jaargetijden
  • bij het persoonlijke voornaamwoord 'u'
  • bij ALLE zelfstandige naamwoorden                 

Slide 2 - Slide

Wel of geen hoofdletter?
A
schwester
B
Schwester

Slide 3 - Quiz

maanden, dagen, jaargetijden
A
wel hoofdletter
B
geen hoofdletter

Slide 4 - Quiz

Wel of geen hoofdletter?
A
das sofa
B
das Sofa

Slide 5 - Quiz

Wel of geen hoofdletter?
A
Deutschland
B
deutschland

Slide 6 - Quiz

Wel of geen hoofdletter?
A
backen
B
Backen

Slide 7 - Quiz

hallo, mein name ist otto.

Welke woorden moeten met een hoofdletter?
A
hallo, mein, otto
B
otto
C
mein, name
D
hallo, name, otto

Slide 8 - Quiz

Wel of geen hoofdletter?
A
Zehn
B
zehn

Slide 9 - Quiz

Wel of geen hoofdletter?
A
Österreich
B
österreich

Slide 10 - Quiz

ich habe einen hund und eine katze.

Welke woorden moeten met een hoofdletter?
A
ich
B
ich, hund
C
ich, hund, katze
D
ich, habe, hund, katze

Slide 11 - Quiz

dagen van de week
A
wel hoofdletter
B
geen hoofdletter

Slide 12 - Quiz

Wel of geen hoofdletter?
A
tante
B
Tante

Slide 13 - Quiz

Wel of geen hoofdletter?
A
heißen
B
Heißen

Slide 14 - Quiz

meine mutter ist 52 jahre alt.

Welke woorden moeten met een hoofdletter?
A
meine, mutter, jahre
B
meine, alt
C
mutter, jahre
D
meine, mutter, jahre, alt

Slide 15 - Quiz

Wel of geen hoofdletter?
A
wohnen
B
Wohnen

Slide 16 - Quiz

Wel of geen hoofdletter?
A
bett
B
Bett

Slide 17 - Quiz

Klik uit de zin hieronder de woorden aan die met een hoofdletter geschreven moeten worden.

mein name ist jansen
A
mein
B
name
C
ist
D
jansen

Slide 18 - Quiz

Hoeveel woorden moeten met een hoofdletter?
der mann heißt jens. er ist der bruder.
A
6
B
5
C
3
D
4

Slide 19 - Quiz

Wel of geen hoofdletter?
A
das pferd
B
das Pferd

Slide 20 - Quiz

Wel of geen hoofdletter?
A
fenster
B
Fenster

Slide 21 - Quiz

Welke woorden moeten er met een hoofdletter?
das ist vera. sie wohnt in amsterdam.
A
vera, das, sie
B
amsterdam, das, vera
C
amsterdam, vera
D
amsterdam, vera, das, sie

Slide 22 - Quiz

Geef aan hoeveel woorden er in de zin met een hoofdletter worden geschreven:

meine eltern heißen noa und amir. sie sind sehr lieb.
A
4
B
5
C
6
D
7

Slide 23 - Quiz