Les 1. Spreekdoelen - Spreken/Gesprekken voeren

Spreekdoelen
1 / 21
next
Slide 1: Slide
NederlandsMBOStudiejaar 2

This lesson contains 21 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Spreekdoelen

Slide 1 - Slide

Lesdoelen
  • Je kent verschillende spreekdoelen en kunt deze toepassen.
  • Je kent verschillende types vragen en kunt deze toepassen.

Slide 2 - Slide

Spreekdoel
Als spreker moet je duidelijk zijn.
Daarom denk je vooraf goed na over je spreekdoel.
Je stemt je verhaal af op je luisteraar. Je gebruikt begrijpelijke woorden.
Enkele spreekdoelen zijn:
  • informeren
  • overtuigen
  • uitleggen

Slide 3 - Slide

Informatie verstrekken
Je geeft informatie over een bepaald onderwerp. Wat wil je dat de luisteraar onthoudt? 
Je zet uiteen hoe iets zit. Je geeft niet je eigen mening over het onderwerp. Je kunt wel neutraal meningen van anderen beschrijven. In dat geval ben je meer beschouwend bezig.

Voorbeelden: een presentatie over je stage, nieuwsbericht op het journaal, voorlichting over een opleiding.

Slide 4 - Slide

Een betoog houden
Je geeft je mening over een bepaald onderwerp. Daarvoor geef je argumenten. Natuurlijk geef je informatie om je argumenten kracht bij te zetten. Je wilt immers dat de luisteraar het met je eens wordt. 

Voorbeelden: vlog, debat, betoog, discussie.

Slide 5 - Slide

Instructie geven
Je legt uit hoe de luisteraar iets moet doen. De bedoeling is dat hij een handeling goed uitvoert. Daarvoor gebruik je vaak zinnen in de gebiedende wijs. Ook maak je zo veel mogelijk gebruik van afbeeldingen of een filmpje om je verhaal te verduidelijken. 

Voorbeelden: uitleg hoe je een mobieltje kunt updaten, uitleg hoe je in Word een tabel aanmaakt.

Slide 6 - Slide

Welk spreekdoel?
Je vertelt een vriend waarom het geen goed idee is om over de sloot proberen te springen.
A
Informeren
B
Overtuigen
C
Instructie geven

Slide 7 - Quiz

Welk spreekdoel?
Iemand op straat vraag de weg naar de Action. Je legt uit hoe je er kunt komen.
A
Informeren
B
Overtuigen
C
Instructie geven

Slide 8 - Quiz

Welk spreekdoel?
"Ik heb meer zin in pizza."
A
Informeren
B
Overtuigen
C
Instructie geven

Slide 9 - Quiz

Welk spreekdoel?
"Hier staat dat je de stengels van de rozen schuin af moet knippen."
A
Informeren
B
Overtuigen
C
Instructie geven

Slide 10 - Quiz

Welk spreekdoel?
Je vertelt op de Open Dag welke vakken je allemaal krijgt op de opleiding.
A
Informeren
B
Overtuigen
C
Instructie geven

Slide 11 - Quiz

Soorten vragen
Wat voor vraag je stelt of welke vraag aan jou gesteld wordt, is afhankelijk van de gesprekssoort en het doel van het gesprek. 

Type vragen:
  • open vragen
  • gesloten vragen
  • controle vragen
  • suggestieve vragen

Slide 12 - Slide

Open en gesloten vragen
Open vragen zijn bedoeld om de ander te laten praten. Met een open vraag verwacht me meer informatie te krijgen.
"Hoe komt het dat je geen zin in school hebt?"

Gesloten vragen kun je beantwoorden met 'ja' of 'nee'. Gesloten vragen zijn doelgericht. Ze geven richting aan in een gesprek en brengen structuur aan in een gesprek.
"Ga je morgen wel naar school?"

Slide 13 - Slide

Controle- en suggestieve vragen
Controlevragen zijn bedoeld om erachter te komen of je elkaar goed begrepen hebt. Maar ook erg geschikt om een monoloog te vermijden of te doorbreken.
"Klopt het dat je tegen de stelling bent?"

Suggestieve vragen zijn vragen waar al een deel van het antwoord zit. Je probeert met deze vragen je gesprekspartner te beïnvloeden.
"Denk jij ook niet dat dit de beste oplossing is?"

Slide 14 - Slide

Open, gesloten, controle of suggestief?
"Vind je ook niet dat zonnepanelen geen goed alternatief zijn?"

Slide 15 - Open question

Open, gesloten, controle of suggestief?
"Ben jij nu ook bij vraag 5?"

Slide 16 - Open question

Open, gesloten, controle of suggestief?
"Werk je nog steeds bij de bakker?"

Slide 17 - Open question

Open, gesloten, controle of suggestief?
"Waarom doe jij eigenlijk deze opleiding?"

Slide 18 - Open question

Open, gesloten, controle of suggestief?
"Waar heb je nu last van?"

Slide 19 - Open question

Open, gesloten, controle of suggestief?
"Is deze auto groen of blauw?"

Slide 20 - Open question

Opdrachten maken
Bouwstenen 3F 01 Tekstsoorten Spreken/gesprekken voeren

Slide 21 - Slide