4Havo Markt:vraag en aanbod par. 1.4 en 2.1

1 / 33
next
Slide 1: Slide
EconomieMiddelbare schoolhavoLeerjaar 4

This lesson contains 33 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 100 min

Items in this lesson

Slide 1 - Slide

Slide 2 - Slide

Slide 3 - Slide

Slide 4 - Slide

Slide 5 - Slide

Slide 6 - Slide

Slide 7 - Slide

Inkomenselasticiteit
  • Wat doe je met extra inkomen?
  • Inferieure goederen / Primaire goederen / Luxe goederen
  • Berekenen & Onderscheid maken

Slide 8 - Slide

Slide 9 - Slide

Slide 10 - Slide

Slide 11 - Slide

Als het inkomen van consumenten stijgt,
zal bij de meeste producten de vraag...
A
dalen
B
stijgen

Slide 12 - Quiz

Het inkomen stijgt met 10%.
De vraag stijgt met 5%.

Het product is dus...
A
inferieur
B
luxe
C
noodzakelijk

Slide 13 - Quiz

Het inkomen stijgt met 10%.
De vraag stijgt met 20%.

Het product is dus...
A
inferieur
B
luxe
C
noodzakelijk

Slide 14 - Quiz

Het inkomen stijgt met 10%.
Het product is inferieur.

De vraag zal...
A
dalen met 5%
B
niet veranderen
C
stijgen met 5%

Slide 15 - Quiz

Het linker product wordt vervangen door het rechter product als het inkomen stijgt.

Het linker product is dus...
A
inferieur
B
luxe
C
noodzakelijk

Slide 16 - Quiz


Lees dit fragment.

Het product is...
A
inferieur
B
luxe
C
noodzakelijk

Slide 17 - Quiz

Slide 18 - Slide

Slide 19 - Slide

* kosten per product zijn € 5
* er is € 10 aan constante kosten.
A
TK = 5q + 10
B
TK = 10q + 5
C
GVK = 5q
D
GCK = 10

Slide 20 - Quiz

TK = 0,5Q+500. Bij 50 stuks zijn de vaste kosten per product.
A
€10
B
€25
C
€500
D
€1.250

Slide 21 - Quiz

Wat is de formule voor variabele kosten?
A
TVK=p x q
B
TCK= p x q
C
TVK= VK x q
D
TVK= TK x q

Slide 22 - Quiz

Gegeven:
TCK = €25.000
GVK = €10
Bij een productieomvang van 10.000 stuks geldt:
A
GCK: €2,50 TK: €25.010
B
GCK: €2,50 TK: € 125.000
C
GCK: €25.000 TK: €25.010
D
GCK: €2.500 TK: €125.000

Slide 23 - Quiz

Slide 24 - Slide

Slide 25 - Slide

Als de gevraagde hoeveelheid daalt bij een stijgend inkomen, zou er dan een positieve of negatieve elasticiteit zijn?
A
Positief
B
Negatief

Slide 26 - Quiz

Als de gevraagde hoeveelheid daalt bij een stijgend inkomen, zou er dan een positieve of negatieve elasticiteit zijn?
A
Positief
B
Negatief

Slide 27 - Quiz

Als de Qv stijgt bij een stijgende Y, maar procentueel minder stijgt dan dat Y stijgt. Dan is de elasticiteit:
A
Negatief en kleiner dan -1
B
Negatief en tussen -1 en 0
C
Positief en tussen 0 en +1
D
Positief en groter dan +1

Slide 28 - Quiz

Als de Qv stijgt bij een stijgende Y, en procentueel zelfs meer stijgt dan dat Y stijgt. Dan is de elasticiteit:
A
Negatief en kleiner dan -1
B
Negatief en tussen -1 en 0
C
Positief en tussen 0 en +1
D
Positief en groter dan +1

Slide 29 - Quiz

Als het inkomen met 20% stijgt, en de Qv voor een product stijgt dan met +100%. Wat is dan de elasticiteit?
(Gebruik een plus- of minteken, 1 decimaal)

Slide 30 - Open question

Wat voor soort goed is de Xiaomi Redmi Go?
A
Inferieur
B
Primair
C
Luxe

Slide 31 - Quiz

Als de gevraagde hoeveelheid daalt bij een stijgend inkomen, zou er dan een positieve of negatieve elasticiteit zijn?
A
Positief
B
Negatief

Slide 32 - Quiz

Als de Qv stijgt bij een stijgende Y, maar procentueel minder stijgt dan dat Y stijgt. Dan is de elasticiteit:
A
Negatief en kleiner dan -1
B
Negatief en tussen -1 en 0
C
Positief en tussen 0 en +1
D
Positief en groter dan +1

Slide 33 - Quiz