Uitspraak (mondeling)

Aussprache
Du übst mit verschiedenen Texten die Aussprache. Du achtest auf die Zischlaute, Umlaute, Diphthonge und CH-Laute.
Du sprichst das -n am Ende des Wortes aus.

1 / 37
next
Slide 1: Slide
DuitsMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 4

This lesson contains 37 slides, with interactive quizzes, text slides and 5 videos.

time-iconLesson duration is: 30 min

Items in this lesson

Aussprache
Du übst mit verschiedenen Texten die Aussprache. Du achtest auf die Zischlaute, Umlaute, Diphthonge und CH-Laute.
Du sprichst das -n am Ende des Wortes aus.

Slide 1 - Slide

Om in te komen kijk je eerst even naar het filmpje op de volgende slide......

Slide 2 - Slide

Slide 3 - Video

....goed....alle gekheid op een stokje
De Duitse uitspraak...waar moet je op letten?

Slide 4 - Slide

Hoe spreek je de 's' uit in woorden als 'See' en 'Sommer'?
A
als een s
B
als een z
C
als ts
D
als sj

Slide 5 - Quiz

Hoe spreek je de 'g' uit in woorden als 'gerne' en 'Geld'?
A
gewoon als onze g
B
als sch
C
als een k
D
als de Engelse g in 'garden' en 'girl'

Slide 6 - Quiz

Hoe spreek je 'ä' uit?
A
als a of aa
B
als e of ee
C
als aj
D
als eu

Slide 7 - Quiz

Hoe spreek je 'u' uit?
A
als [uu] in vuur
B
als [oo] in boot
C
als [oe] in boek
D
als [ui] in huis

Slide 8 - Quiz

Hoe spreek je het volgende woord uit:
'vierzehn'?
A
[vierzeen]
B
[vierzen]
C
[viertseen]
D
[viertsen]

Slide 9 - Quiz

Hoe spreek je het volgende woord uit: 'schön'?
A
[schoon]
B
[scheun]
C
[scheun]
D
[sjeun]

Slide 10 - Quiz

Hoe spreek je het volgende woord uit: 'weiß'?
A
[waib]
B
[waip]
C
[waitz]
D
[wais]

Slide 11 - Quiz

Slide 12 - Slide

Slide 13 - Slide

Slide 14 - Slide

Slide 15 - Slide

Slide 16 - Slide

Slide 17 - Slide

Slide 18 - Slide

Slide 19 - Slide

Slide 20 - Slide

Slide 21 - Slide

Slide 22 - Slide

Also....der Zischlaut (sisklank)


  • z = [ts] (bijv. zwei)
  • s voor een klinker  = (zachte) z (bijv. der See)
  • sp / st (aan het begin van een lettergreep) = [sch] (als in het woord chocola ;-))
  • ss / ß = [s] (bijv. die Straße)

Aufgabe: Bedenk bij elke klank een Duits woord!

Slide 23 - Slide

Üben
  • Ga naar de website van       Deutsche Welle.
  • Luister naar de tekst en lees mee (klik op manuscript  voor de tekst)
  • Let op de uitspraak van de sisklanken.
  • Oefen je eigen uitspraak.

Slide 24 - Slide

Met en zonder Umlaut
  • u = oe
  • ü = uu
  • äu = oi
  • a = a
  • ä = è / ee
  • o = o
  • ö = eu / uh     

Slide 25 - Slide

Slide 26 - Video

Also...der Diphthonge (tweeklank)
  • eu = oi
  • ei = ai
  • au = au
  • (äu = oi)
     

Aufgabe: Bedenk bij elke klank een Duits woord.

Slide 27 - Slide

[ich]
[ach]
Op welke plek zit je tong bij het uitspreken van ich en ach?

Slide 28 - Slide

Slide 29 - Video

Slide 30 - Video

Also....der ich- und ach-Laut 
De ch na een a, o en u als ch in lachen (let op: niet zo hard als in het Nederlands)  Beispiele: machen, Mittwoch, Buch
Tip: 
de Ach-Laut komt na alle klinkers van het woord auto.

De ch in alle andere gevallen spreek je hem zacht uit 
Beispiele: ich, nicht, leicht, Rechnung

Slide 31 - Slide

Aufgabe: Sleep de woorden naar de juiste klank.
ich-Laut
ach-Laut
Tochter
sechzig
Nächte
Nacht
Milch
suchen

Slide 32 - Drag question

Das -n am Ende des Wortes
In het Duits spreek je de -n aan het eind van een woord altijd uit.

Slide 33 - Slide

Üben
Kijk naar de video op de volgende slide, luister, lees mee en spreek de woorden na.

Slide 34 - Slide

Slide 35 - Video

Üben
  • Klik op:  langzaam gesproken nieuwsberichten
  • Klik op Audio anhören
  • Luister goed en lees mee, de tekst staat onder de foto.
  • Let op de uitspraak van de umlauten.
  • Let op je uitspraak van de sisklanken en umlauten. 


Slide 36 - Slide

Viel Erfolg bei der mündlichen Prüfung!

Slide 37 - Slide