Les 2G HL 21.5

Hallo Klasse 2G
1 / 19
next
Slide 1: Slide
DuitsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 2

This lesson contains 19 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 60 min

Items in this lesson

Hallo Klasse 2G

Slide 1 - Slide



  • Modale Verben 
  • Wiederholung van zelfstandige naamwoord vervangen door persoonlijke vnw












Slide 2 - Slide

Modale werkwoorden

Modale Verben

Slide 3 - Slide

Modale Verben:
houden van: Sie _____ gerne Pizza mit Oliven.
A
mögen
B
mag
C
möge

Slide 4 - Quiz

Modale Verben:
mogen: _________ ich am Samstag auf die Party gehen?
A
Dürf
B
Darf
C
Darfe

Slide 5 - Quiz

Modale Verben:
kunnen: Du _______ schon sehr gut Briefe schreiben.
A
kannst
B
Könne
C
könnt

Slide 6 - Quiz

Welches modale Verb passt hier? Ich ______ (können) morgen kommen.
A
könne
B
kann
C
kannst
D
konntest

Slide 7 - Quiz

Bitte wähle das passende modale Verb: Wir ______ (dürfen) nicht so viel Zeit verlieren.
A
darf
B
darfst
C
dürfen
D
dürfte

Slide 8 - Quiz

Welches modale Verb wird hier benötigt? Ihr ______ (wollen) uns bei der Planung helfen.
A
wollen
B
wollt
C
willst
D
wollte

Slide 9 - Quiz

Modale Verben:
moeten: Ich______ dir von Frau Müller sagen, dass du eine gute Note hast.
A
soll
B
muss
C
solle
D
musse

Slide 10 - Quiz

Wiederholung
van zelfstandige naamwoord vervangen door persoonlijke vnw

Slide 11 - Slide

Door welk persoonlijk voornaamwoord kun je vrouwlijke zelfstandige naamwoorden vervangen?
A
er
B
sie
C
es
D
sie (mv)

Slide 12 - Quiz

Door welk persoonlijk voornaamwoord kun je mannelijke zelfstandige naamwoorden vervangen?
A
er
B
sie
C
es
D
sie (mv)

Slide 13 - Quiz

Door welk persoonlijk voornaamwoord kun je onzijdige zelfstandige naamwoorden vervangen?
A
er
B
sie
C
es
D
sie (mv)

Slide 14 - Quiz

Vervang het zelfstandig naamwoord door een persoonlijk voornaamwoord.
Der Hund hat braune Augen.
A
Er hat braune Augen.
B
Sie hat braune Augen.
C
Es hat braune Augen.

Slide 15 - Quiz


Een zelfstandig naamwoord vervangen door een persoonlijk voornaamwoord:

Der Mantel ist blau.
A
Er ist blau.
B
Es ist blau.
C
Sie ist blau.

Slide 16 - Quiz

 Wochentage
Montag
Dienstag
Mittwoch
Donnerstag
Freitag
Samstag
Sonntag

Slide 17 - Slide

Fragen? fragen!

Slide 18 - Slide

Tschüss, bis zum nächsten Mal!

Slide 19 - Slide