nask klas 2 hoofdstuk 3

Herhaling Hoofdstuk 3: Water
VUL DE CODE IN 

HOEVEEL WEET JIJ VAN HET ONDERWERP?
1 / 40
next
Slide 1: Slide
Natuurkunde / ScheikundeMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 2

This lesson contains 40 slides, with interactive quizzes, text slides and 3 videos.

time-iconLesson duration is: 30 min

Items in this lesson

Herhaling Hoofdstuk 3: Water
VUL DE CODE IN 

HOEVEEL WEET JIJ VAN HET ONDERWERP?

Slide 1 - Slide

Noem de 3 fasen waarin een stof kan voorkomen

Slide 2 - Open question

Welke fase is een stof na condenseren?
A
Vaste fase
B
Vloeistof fase
C
Gasfase

Slide 3 - Quiz

Rijpen is de faseovergang van:
A
vloeibaar naar gasvormige
B
gasvormige naar vloeibaar
C
gasvormige naar vast
D
vloeibaar naar vast

Slide 4 - Quiz

Welke fase is sneeuw?
A
gas
B
vloeibaar
C
vast

Slide 5 - Quiz

Welke fase is water als het 105°C is?
A
Vast
B
Vloeibaar
C
Gas

Slide 6 - Quiz

De faseovergang van vast naar gasvormig is:
A
verdampen
B
smelten
C
vervluchtigen
D
sublimeren

Slide 7 - Quiz

Welke fase is water als het 65°C is?
A
Vast
B
Vloeibaar
C
Gas

Slide 8 - Quiz

Met welke fase-overgang heb je te maken:
als je je natte kleren laat drogen aan de waslijn?
A
vervluchtingen
B
condenseren
C
smelten
D
verdamden

Slide 9 - Quiz

Condenseren is de faseovergang van:
A
vast naar gasvormige
B
gasvormige naar vloeibaar
C
vloeibaar naar gasvormige
D
vloeibaar naar vast

Slide 10 - Quiz

Waar of niet waar?

Water in de gasfase noem je waterdamp.


A
waar
B
niet waar

Slide 11 - Quiz

Noem zoveel mogelijk soorten neerslag

Slide 12 - Open question

Hoe noem je
het natuurverschijnsel
op het plaatje ?
A
mist
B
dauw
C
rijp
D
ijzel

Slide 13 - Quiz

Met welke
fase-overgang
heb je te maken bij
het onstaan van ijzel?
A
vast naar vloeibaar
B
vloeibaar naar vast
C
gas naar vast
D
vloeibaar naar gas

Slide 14 - Quiz

Een dik pak sneeuw verdwijnt als de temperatuur boven 0 °C komt. Het gaat dan dooien.
Op en naast de sneeuw zie je waterplassen ontstaan.
Met welke fase-overgang heb je te maken als het dooit?
A
condenseren
B
smelten
C
stollen
D
verdampen

Slide 15 - Quiz

Als je op een warme dag een flesje water uit de koelkast pakt, beslaat de buitenkant. Welke faseovergang is dit?
A
verdampen
B
rijpen
C
condenseren
D
vervluchtigen

Slide 16 - Quiz

Door de drie deeltjes modellen naast elkaar te zetten kun je het verschil mooi bekijken. Vaste stof; een vast rooster. Vloeistof; geen rooster en kleine afstand onderling. Gas; moleculen gedragen zich als "stuiterballen" .

Slide 17 - Slide

Slide 18 - Video

Verklaar de gebeurtenis uit het filmpje met het deeltjesmodel
A
de moleculen van een stof veranderen niet
B
de moleculen van een stof bewegen
C
de moleculen van een stof trekken elkaar aan

Slide 19 - Quiz

Slide 20 - Video

Verklaar de gebeurtenis uit het filmpje met het deeltjesmodel
A
de moleculen van een stof veranderen niet
B
de moleculen van een stof bewegen
C
de moleculen van een stof trekken elkaar aan

Slide 21 - Quiz

Stoffen komen in drie fasen voor. Bij welke fase bewegen de moleculen het snelst?
A
vaste stof
B
vloeistof
C
gasvormige stof

Slide 22 - Quiz

Sneeuw bestaat uit ijskristallen.
Welke bewering is juist?
A
Ze zijn allemaal even groot
B
Ze hebben een zeshoekige structuur
C
Ze zijn stervormig
D
Ze hebben een onregelmatige vorm

Slide 23 - Quiz

Kristallen
Sneeuw bestaat uit ijskristallen die allemaal mooie vormen hebben. Maar in al die verschillende vormen kun je steeds dezelfde zeshoekige structuur herkennen.
Deze kristalstructuur is kenmerkend voor ijs.

Veel vaste stoffen hebben een eigen kenmerkende kristalstructuur.

Slide 24 - Slide

Kristallen
Dat kristallen een vaste vorm hebben, kun je verklaren door de moleculen.

Omdat de moleculen van een stof allemaal gelijk zijn, kunnen ze op een regelmatige manier "gestapeld" worden, net zoals sinaasappels in een supermarkt.

Zo ontstaat een kristalrooster waarin elk molecuul een vaste plaats heeft. 

Slide 25 - Slide

Stoffen komen in drie fase voor. Bij welke fase bewegen de moleculen bijna niet?
A
vaste stof
B
vloeistof
C
gasvormige stof

Slide 26 - Quiz

Het smeltpunt van glycerol is 20 graden Celsius en het kookpunt is 290 graden Celsius. Welke fase heeft glycerol bij 10 graden Celsius?
A
vast
B
vloeibaar
C
gasvormig

Slide 27 - Quiz

Het smeltpunt van propaan is -188 graden Celsius en het kookpunt is -42 graden Celsius. Welke fase heeft propaan bij -15 graden Celsius?
A
vast
B
vloeibaar
C
gasvormig

Slide 28 - Quiz

Wat is mist?
A
kleine vlokjes bevroren water
B
kleine druppels vloeibaar water
C
kleine gasvormige waterdampbelletjes
D
waterdampdruppels in gasvormige lucht

Slide 29 - Quiz

Het smeltpunt van ijzer is 1559 graden Celsius en het kookpunt is 2800 graden Celsius. Welke fase heeft ijzer bij 1600 graden Celsius?
A
vast
B
vloeibaar
C
gasvormig

Slide 30 - Quiz

Hoe noem je het als dampbellen door een vloeistof gaan en aan het oppervlakte uit elkaar barsten?

Slide 31 - Open question

Het stolpunt is het tegenovergestelde begrip van...

Slide 32 - Open question

Slide 33 - Slide

In de vorige dia zag je een diagram van een stof met een
A
smeltpunt
B
stolpunt
C
smelttraject
D
stoltraject

Slide 34 - Quiz

Een kooktraject hoort bij een
A
zuivere stof
B
mengsel

Slide 35 - Quiz

Slide 36 - Video

Hoe vond je de les?
😒🙁😐🙂😃

Slide 37 - Poll

Ik begrijp dit hoofdstuk....
😒🙁😐🙂😃

Slide 38 - Poll

En ben je klaar voor de toets?
😒🙁😐🙂😃

Slide 39 - Poll

De rest van de les wil ik...
in stilte zelfstandig leren
samenvatting/ begrippenlijst maken
vragen stellen/ extra uitleg docent
verder met opdrachten nakijken

Slide 40 - Poll