La grammaire klas 5

Programme
- Le gérondif
- Les articles
- En / y
- Le vocabulaire
1 / 27
next
Slide 1: Slide
FransMiddelbare schoolvwoLeerjaar 5

This lesson contains 27 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Programme
- Le gérondif
- Les articles
- En / y
- Le vocabulaire

Slide 1 - Slide

Le gérondif

En écoutant vous apprenez le gérondif

Slide 2 - Slide

Le gérondif 
Bestaat uit het woordje 'en' + het tegenwoordig deelwoord (participe présent)

exemple: en écoutant (luisterend/door te luisteren)

Slide 3 - Slide

Le gérondif 
Le gérondif kan drie dingen aangeven:

1. Dat iets op hetzelfde moment gebeurde (terwijl)
2. Een voorwaarde (door/als/waarbij)
3. De manier waarop je iets doet (door)

Slide 4 - Slide

Bijvoorbeeld:
1. En faisant tes devoirs, tes notes s'amélioreront.
2. Je fais mes devoirs en écoutant de la musique.
3. Tu peux mieux te reposer en dormant plus longtemps.

-> In welke zin is het gérondif gebruikt voor een gelijktijdigheid, in welke een voorwaarde, en in welke een manier?

Slide 5 - Slide

Réponses
1.En faisant tes devoirs, tes notes s'amélioreront. 
Voorwaarde.
2. Je fais mes devoirs en écoutant de la musique.
Gelijktijdigheid
3. Tu peux mieux te reposer en dormant plus longtemps.
Manier

Slide 6 - Slide

Belangrijke onregelmatige vormen
  • Être - en étant
  • Avoir - en ayant
  • Savoir - en sachant 

Slide 7 - Slide

Correction ex 9b

Slide 8 - Slide

Écris le gérondif et traduis.
  • Léo se promène en mangeant une banane.

Slide 9 - Slide

Écris le gérondif et traduis.
  • Zoé s'est endormie en portant encore ses chaussures.

Slide 10 - Slide

Les articles
  • In NL géén lidwoord + onbepaalde hoeveelheid --> in FR een delend lidwoord
  • Na een ontkenning gebruik je de of d'.
  • Na een hoeveelheidswoord gebruik je alleen de of d' 
  • Als in het mv het adj. vóór het znw staat, dan de of d'
  • Direct na een telwoord krijg je géén de/d’ of delend lidwoord
  • Na aimer, adorer, détester, préférer, supporter en haïr gebruik je een bepaald lidwoord 
  • Gaat het over dingen in het algemeen of om een duidelijk geïdentificeerd persoon of ding, dan in het Frans een bepaald lidwoord.

Slide 11 - Slide


Je prends .... pain.

Slide 12 - Open question


J'adore ... chocolat.

Slide 13 - Open question


Je prends un litre ... eau.

Slide 14 - Open question


C’est ... homme que j’ai rencontré hier.

Slide 15 - Open question

En/Y

Slide 16 - Slide

Y/en: betekenis
Y en en betekenen: er, ervan, erover, erin, erop, erbij, erheen, ernaartoe etc. 

De plaats in de zin van beide woorden is hetzelfde als die van het voornaamwoord als lijdend vw of meewerkend vw: voor de persoonsvorm of voor de infinitief!

Slide 17 - Slide

En
EN vervangt een zinsdeel dat begint met de (of een variant : du, de l’, de la, des)

:
Joseph parle de ses vacances. Joseph en parle.
La souris a mangé du fromage. La souris en a mangé.
Combien de pains veux-tu acheter ? Combien veux-tu en acheter ?


EN kan in een zin ook gebruikt worden om "ervan" te zeggen:
J'ai deux soeurs: j'en ai deux. (getal + zelfst.nmw.)


Slide 18 - Slide

En
Let op : ww + de + persoon = forme tonique
In het Nederlands kan je zeggen: Ik praat over de vakantie --> Ik praat erover.
Maar.. Je kan niet zeggen: Ik praat over het meisje --> Ik praat erover. 

Je ziet dus dat en niet kan worden gebruikt bij levende wezens. Hier gebruik je dus een andere vorm. Dit heet de "forme tonique" (nadruk)
Joseph parle de Pauline. → Joseph parle d’elle.

Slide 19 - Slide

En
Je ziet dus dat en niet kan worden gebruikt bij levende wezens. Hier gebruik je dus een andere vorm. Dit heet de "forme tonique" (nadruk)
Moi     -     Toi    -    Lui    -    Elle    -    Nous    -    Vous -   Eux

Joseph parle de Pauline → Joseph parle d’elle 



Slide 20 - Slide

Y
Y vervangt een zinsdeel dat begint met à (of een variant : au, aux), dans, chez, sur, en. Let op: Y vervangt geen personen! Daarvoor hebben we het meewerkend voorwerp.

Mes parents habitent à Maastricht. Mes parents y habitent. 
Elle réfléchit toujours à son avenir. Elle y réfléchit toujours. 
Les amis ont compté sur son aide. Les amis y ont compté. 
La vieille dame a voyagé en Espagne. La vieille dame y a voyagé.

Il pense à Marie. --> Il pense à elle.


Slide 21 - Slide

Zoek de fout en leg uit waarom het fout is: Je vois des tables dans la classe > J'en vois des tables

Slide 22 - Open question

Nous avons mangé au restaurant.
A
Nous y avons mangé.
B
Nous avons y mangé.
C
Nous avons mangé y.
D
Nous avons en mangé

Slide 23 - Quiz

Tu vas à la médiathèque?
Oui, j'...vais pour faire mes devoirs.

Slide 24 - Open question

Tu bois du thé?
Oui, j'.... bois tous les matins.

Slide 25 - Open question

bien que
d'ailleurs
davantage
malgré
oser
moyennant
détruire
pour que
notamment

durven
meer
hoewel
met name
opdat
vernietigen
door middel van
trouwens
ondanks

Slide 26 - Drag question

Slide 27 - Slide