AFP DA1.3 week 8 les 1

Anatomie, Fysiologie en Pathologie 


Leerjaar 1
Periode 3
1 / 22
next
Slide 1: Slide
Anatomie Fysiologie PathologieMBOStudiejaar 1

This lesson contains 22 slides, with text slides and 1 video.

time-iconLesson duration is: 120 min

Items in this lesson

Anatomie, Fysiologie en Pathologie 


Leerjaar 1
Periode 3

Slide 1 - Slide

This item has no instructions

Nakijken
We kijken gezamenlijk de opdracht praktijksituaties na vanuit week 7.



Slide 2 - Slide

Zie Bodyworks werkboek (rood oud boek) blz. 31
+ NHG triage wijzer pijn thorax
Lesdoelen
Aan het eind van de les kan je:
  • Benoemen wat het RAA-systeem inhoudt, op welke manier dit systeem van invloed is op hart- en vaatziekten en welke medicijnen dit systeem beïnvloeden.
  • De werking van diverse categorieën medicatie voor hart- en vaatziekten benoemen, zoals diuretica, bètablokkers, nitraten, hartglycosiden, calciumantagonisten en anti-arrithmica.



Slide 3 - Slide

This item has no instructions

Vorige les
Wat zijn hartritmestoornissen?

Waarom leiden deze stoornissen tot klachten en welke klachten staan hierbij op de voorgrond?

Welk risico brengt atriumfibrilleren met zich mee?

Wat zijn de behandelingsmogelijkheden bij atriumfibrilleren?

Slide 4 - Slide

This item has no instructions

Vorige les (2)
Bij hart- en vaatziekten wordt dit medicijn vaak voorgeschreven.
  • Wat voor medicijn is dit?
  • Wat betekent dit recept?

R/ metoprolol 100 mg
tab. dtd no 20
S/ dc 1 dd 1 tab.
Iter 2x

Slide 5 - Slide

metoprolol: bètablokker
Dosering 100 mg
1x per dag 1 tablet tijdens de maaltijd (dc)
herhaling: 2x

Werken via het onwillekeurig zenuwstelsel en verlagen de hartfrequentie (Gebruikers hebben hierdoor een opvallend lage hartslag) en de weerstand van het bloedvatstelsel. Hierdoor neemt de zuurstofbehoefte van de hartspier af. 
Vorige les (3)
Opdracht ter herhaling en extra oefening
Ga naar Cumlaude week 6 AFP en open nogmaals de opdracht geneesmiddelen.
Maak nu opdracht 2. Welke afkortingen ken je al uit
je hoofd en voor welke heb je de begrippenlijst
nog nodig?

Slide 6 - Slide

This item has no instructions

Bloeddruk
Bloeddruk: 
  • Systole/bovendruk: hart pompt bloed in aorta (hart trekt samen)
  • Diastole/onderdruk: nieuw bloed stroomt in hart (hart ontspant)


'Normale' bloeddruk (tensie): 120/80 (120 over 80)
  • Systole: 120
  • Diastole: 80

Slide 7 - Slide

Herhaling van de kennis over de bloeddruk: wat is een normale bloeddruk?

Slide 8 - Slide

De bloeddruk is een ingewikkeld systeem dat door verschillende onderdelen van het menselijk lichaam geregeld wordt.

We hebben ons tot nu toe alleen maar gefocust op de bloedvaten... (linker deel in het schema)
Bloeddruk (2)
Bloeddruk wordt op verschillende manieren beïnvloed:
  • Zenuwstelsel en bloedvaten
  • De afgifte van hormonen door de hersenen
  • De werking van de nieren


Hormonen: Stofjes die andere stoffen/organen/systemen aan het werk zetten.
Enzymen: Eiwitten die een proces versnellen dat van zichzelf heel traag verloopt.

Slide 9 - Slide

This item has no instructions

Slide 10 - Slide

We gaan ons nu richten op de nieren!
Het RAAS
Renine

Angiotensine

Aldosteron

Systeem
Bij een lage bloeddruk...

Slide 11 - Slide

Het RAAS is een systeem waarmee het lichaam de bloeddruk kan regelen.

Bij een lage bloeddruk produceren de nieren het hormoon Renine.

Het hormoon Renine zorgt voor de vorming van angiotensine 1 in het bloed

Angiotensine 1 wordt door het enzym ACE omgezet in angiotensine 2.

Angiotensine 2 zorgt voor vaatvernauwing en voor productie van aldosteron -> vasthouden van zout en water

Hierdoor stijgt de bloeddruk weer
Dus bij een lage bloeddruk...
1. Nier produceert renine

2. Renine zorgt voor vorming angiotensine-I

3. Het enzym ACE zet angiotensine-I om in angiotensine-II
4. Angiotensine-II zorgt voor vaatvernauwing en vasthouden zout en water (door aanmaak Aldesteron)
vasthouden zout en water
ACE-enzym

Slide 12 - Slide

Uiteindelijk gaat via dit schema de bloeddruk omhoog
Maar bij een te hoge bloeddruk dan?

Medicijnen tegen hypertensie kunnen direct werken op:
  • Bloedvaten: verwijden van de bloedvaten (bijv. bètablokkers en calciumantagonisten)
  • Verminderen van bloedvolume: diuretica verminderen vocht

En dus óók op de nieren! -> ACE-remmers en Angiotensinereceptorblokkers

Slide 13 - Slide

Bij een te hoge bloeddruk wil je juist dat deze omlaag gaat. 
ACE-remmers
ACE-remmers: Remmen de omzetting van angiotensine-I naar angiotensine-II
  • Dus géén bloedvatvernauwing
  • Dus géén vasthouden van water en zout
  • Dus een lagere bloeddruk!

Belangrijkste bijwerking: Prikkelhoest
Voorbeelden:
  • Enalapril
  • Captopril
  • Lisinopril
  • -pril

Slide 14 - Slide

ACE-remmers eindigen vaak op het woordje -pril
ACE-remmers

Slide 15 - Slide

Voorbeeld van waar de ACE-remmers op werken. Zij blokkeren dus de omzetting van angiotensine-I naar angiotensine-II
Angiotensinereceptorblokkers
Angiotensinereceptorblokkers: Blokkeren de werking van angiotensine-II
  • Dus géén bloedvatvernauwing
  • Dus géén vasthouden van water en zout
  • Dus een lagere bloeddruk!

Geen prikkelhoest als bijwerking
Voorbeelden:
-Candesartan

  • -sartan

Slide 16 - Slide

This item has no instructions

Angiotensine
receptorblokkers

Slide 17 - Slide

This item has no instructions

Slide 18 - Video

This item has no instructions

Vragen?

Slide 19 - Slide

This item has no instructions

Opdracht doel:
Volgende les verder met overige medicatie hart- en vaatziekten
  • Diuretica
  • Hartglycosiden
  • Bètablokkers
  • Anti-aritmica
  • Calciumantagonisten

Slide 20 - Slide

This item has no instructions

Opdracht
Ga met behulp van je boek Geneesmiddelenkennis voor doktersassistenten in een klein groepje het schema invullen op Cumlaude: schema hartmedicatie

Slide 21 - Slide

This item has no instructions

Huiswerk
Leren van de LessonUp
(Af)maken Expert College Pathologie – Hartfalen
(Af)maken opdracht week 2 - vragen Hartmedicatie

Slide 22 - Slide

This item has no instructions