Klimaat

Klimaat 

1 / 27
next
Slide 1: Slide
AardrijkskundeMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

This lesson contains 27 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Klimaat 

Slide 1 - Slide

This item has no instructions

Benodigde voorkennis 
Je weet wat de klimaatfactoren zijn;
Je weet wat een hoog- en laagdrukgebied is;
Je kent de kenmerken van een woestijn;
Je weet hoe neerslag ontstaat;
                 (3 manieren)

Slide 2 - Slide

This item has no instructions

Wat hoort bij weer en wat bij klimaat? Sleep het naar de juiste plek. 
Klimaat
Weer
Gemeten over 30 jaar
Kan elk moment veranderen
Een groot gebied
Een klein gebied

Slide 3 - Drag question

This item has no instructions

Welke factoren dragen bij aan het klimaat?

Slide 4 - Mind map

This item has no instructions

De klimaatfactoren 
Vijf factoren die invloed hebben op de temperatuur op aarde:
  1. Breedteligging
  2. Hoogteligging
  3. Ligging ten opzichte van de zee
  4. Ligging ten op zichte van gebergten
  5. Wind- en zeestromen

Slide 5 - Slide

This item has no instructions

1. Breedteligging
Algemene regel:
Hoe verder van de evenaar hoe kouder het is. 
 Dit komt doordat: 
1. Zonnestralen warmteverliezen naarmate ze langer onderweg zijn. 
2. De zonnestralen op hogere breedte een groter oppervlak moeten verwarmen.

Slide 6 - Slide

This item has no instructions

2. Hoogteligging
Algemene regel: hoe hoger hoe kouder. 
  • per 100m stijging, wordt   temperatuur 0,06°C kouder
  • de hoogteligging bepaalt de plantengroei in de bergen


Slide 7 - Slide

This item has no instructions

3. Ligging t.o.v. de zee
Algemene regel: zeewater warmt minder snel op en koelt minder snel af dan land.
  • Wind van zee is in de winter warmer
  • Wind van zee is in de zomer koeler
  • Een zeewind neemt vochtige lucht mee! 

Slide 8 - Slide

(hoe verder van zee, hoe minder neerslag).
Aanlandige wind in de winter zorgt voor
A
verkoeling bij een hoge luchtdruk
B
opwarming bij een lage luchtdruk
C
verkoeling
D
opwarming

Slide 9 - Quiz

This item has no instructions

Aanlandige wind in de zomer zorgt voor
A
verkoeling
B
opwarming van de aarde
C
verkoeling bij een hoge luchtdruk
D
opwarming bij een lage luchtdruk

Slide 10 - Quiz

This item has no instructions

4. Ligging van gebergte
Algemene regel: wind van zee neemt waterdamp mee, bij de loefzijde van gebergte stijgt de lucht, koelt af, waterdamp condenseert en dat geeft neerslag (stuwingsregen). Als de lucht is afgekoeld gaat hij dalen (lijzijde) en de lucht wordt warmer waardoor hij waterdamp vasthoudt, het blijft droog (regenschaduw).

Slide 11 - Slide

This item has no instructions

Sleep de begrippen op de juiste plaats!
Stuwings regen
Regen schaduw

Slide 12 - Drag question

This item has no instructions

5. Zee-en windstromen
Algemene regel:
Warme zeestromen zorgen boven land voor:
  • verwarmend effect
  • meer verdamping, meer neerslag
Koude zeestromen zorgen boven land voor:
  • verkoelend effect
  • minder waterdamp, dus droogte

Slide 13 - Slide

This item has no instructions

Kort samengevat: Temperatuurfactoren 
Op aarde is het gemiddeld 15 °C. Maar er zijn grote verschillen in de temperatuur. In de poolgebieden is het koud, in de tropen warm. Vijf factoren hebben grote invloed op de temperatuur. Dat zijn de temperatuurfactoren:

  1. breedteligging: hoe verder van de evenaar, hoe kouder
  2. hoogteligging: hoe hoger, hoe kouder
  3. ligging ten opzichte van de zee: hoe verder van zee, hoe warmer in de zomer en hoe kouder in de winter
  4. aanvoer van koude of warmte van elders door wind of zeestromen
  5. ligging van gebergten: wel of geen beschutte ligging




= hetzelfde als klimaatfactoren

Slide 14 - Slide

This item has no instructions

Wat is het verschil tussen hoge- en lage drukgebied?

Slide 15 - Mind map

This item has no instructions

Hoge & lage luchtdruk. 

Slide 16 - Slide

This item has no instructions

Hoge luchtdrukgebied

Hoge druk = dalende lucht
Symbool op de kaart = H

Welk weertype hoort bij H?
- geen bewolking
- warm in de zomer
- koud in de winter


Lage luchtdrukgebied

Lage druk = stijgende lucht
Symbool op de kaart = L

Welk weertype hoort bij L?
- wolken
- neerslag
- koel in de zomer
- zacht in de winter

Slide 17 - Slide

This item has no instructions

Het weer als de luchtdruk verandert..
Onthouden: Lucht stroomt ALTIJD van H naar
                   Dit is => wind
Onthouden: Hoe groter het verschil in luchtdruk, hoe harder het waait.

Hoe zie je dat op een weerkaart? => isobaren

Slide 18 - Slide

This item has no instructions

Wat hoort waar bij. Sleep de zinnen naar de juiste afbeelding.
lagedrukgebied
hogedrukgebied
weinig neerslag
veel neerslag
stijgende lucht
dalende lucht

Slide 19 - Drag question

This item has no instructions

Wat zijn de kenmerken van een woestijn?

Slide 20 - Mind map

This item has no instructions

Woestijn
 Hier regent het bijna nooit en groeit ook bijna niks
Kenmerken:
  • Ligging: tussen 15 en 30 NB en ZB
  • Minder dan 250 mm neerslag per jaar -> 
  • Weinig tot geen plantengroei
  • Sterk wisselende temperatuur dag/nacht
  • Plek waar water te vinden is heet oase

Slide 21 - Slide

This item has no instructions

Slide 22 - Slide

This item has no instructions

Schrijf 3 soorten regens op
en hoe ontstaat het?

Slide 23 - Mind map

This item has no instructions

Verdamping
rgen / sneeuw
Stuwings-regen
Stijgings-regens
Water zakt in de bodem.
Grondwater

Slide 24 - Drag question

This item has no instructions

Wat is de goede volgorde?
A
Damp, condensatie, afkoelen, regen, stijgende lucht
B
Condensatie, damp, stijgende lucht, regen, afkoelen.
C
Damp, stijgende lucht, afkoelen, condensatie, regen.
D
dit is allemaal onzin. Kabouters in de lucht maken de regen.

Slide 25 - Quiz

This item has no instructions

Slide 26 - Video

This item has no instructions

Exit Ticket
Hoe goed heb je de les begrepen?
😒🙁😐🙂😃

Slide 27 - Poll

This item has no instructions