2022 2.1 quiz

Quiz!
1 / 35
next
Slide 1: Slide
NederlandsMBOStudiejaar 1

This lesson contains 35 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

Quiz!

Slide 1 - Slide



    Welk woord moet je invullen op de stippellijn:

                     Deze soep ....... nergens naar.
A
proeft
B
smaakt

Slide 2 - Quiz

Wat is het onderwerp van deze zin?

Joost heeft hem geroepen!
A
Joost
B
hem
C
heeft
D
geroepen

Slide 3 - Quiz

Wat is de juiste spelling?

A
Houd hij van me?
B
Houdt hij van me?

Slide 4 - Quiz

Welke spelling is juist?

A
oud- collega  
B
oudcollega

Slide 5 - Quiz

Welke spelling is juist?
A
pannekoek
B
pannenkoek

Slide 6 - Quiz

Wat is het meervoud van melodie?
A
Melodieën
B
Melodiën

Slide 7 - Quiz

En het meervoud van bacterie?
A
bacterien
B
bacteries
C
bacteriën
D
bacteria

Slide 8 - Quiz


     Is 'onmiddelijk' goed of fout gespeld? 
A
goed
B
fout

Slide 9 - Quiz

Wat betekent 'sober'?
A
eenvoudig
B
verdrietig

Slide 10 - Quiz

Welke woorden met -ij zijn goed geschreven?

A
aardbij
B
zijkant
C
schilderij
D
batterij

Slide 11 - Quiz

Hij is veel groter .......
A
als mij
B
dan ik
C
als ik
D
dan mij

Slide 12 - Quiz

Wow, mijn zusje is gewoon even groot
A
als mij
B
dan mij
C
dan ik
D
als ik

Slide 13 - Quiz

Wat is de PERSOONSVORM in deze zin?

"Wij kregen vet veel Freek Vonk plaatjes bij de Albert Heijn."
A
Wij
B
Freek Vonk
C
kregen
D
Albert Heijn

Slide 14 - Quiz

Wat is de PERSOONSVORM in deze zin?
"Morgen ben ik dan eindelijk jarig"
A
morgen
B
ben
C
jarig
D
eindelijk

Slide 15 - Quiz

Wat is de PERSOONSVORM in deze zin?

"Heet de nieuwe leerling uit Assen toevallig Tom?"
A
Assen
B
leerling
C
nieuwe
D
heet

Slide 16 - Quiz

Wat hoort op de ..... ?

"ik ........ deze taalquiz best wel leuk"
A
vinden
B
vind
C
vindt
D
vonden

Slide 17 - Quiz

"tussen, op, naast, onder, bij, van"

Dit zijn:
A
lidwoorden
B
voorzetsels
C
telwoorden
D
bijvoeglijke naamwoorden

Slide 18 - Quiz

Wat is het voltooid deelwoord van het werkwoord stappen?
A
gestapt
B
stappen heeft geen voltooid deelwoord
C
gestapd
D
gestappen

Slide 19 - Quiz

grammatica

Welke zin is helemaal goed?
A
Ik heb vier keer heel hard geniesd.
B
Ik heb vier keer heel hard geniest.

Slide 20 - Quiz

grammatica

Welke zin is helemaal goed?
A
Ik heb daar nu al drie keer gesolliciteert
B
Ik ben gisteren dan eindelijk verhuist.
C
Ik heb die playlist al 100 X beluisterd!
D
Ik irriteer me kapot aan haar.

Slide 21 - Quiz

grammatica
In welke zin vind je GEEN zelfstandige naamwoorden?
A
De vliegen vliegen achter vliegen aan.
B
De reiziger zal meer met de trein gaan reizen.
C
In de bibliotheek staan veel computers.
D
Misschien moeten wij verhuizen.

Slide 22 - Quiz

grammatica
Wat past in de zin?
Ik heb deze week .............. gelezen.
A
de mooie boek
B
het mooi boek
C
een mooie boek
D
een mooi boek

Slide 23 - Quiz

spelling
Welk woord is FOUT geschreven?
A
appartement
B
raport
C
bodem
D
plafond

Slide 24 - Quiz

woordenschat
Wat betekent belemmeren?
A
verhinderen
B
zeuren
C
remmen
D
jaloers zijn

Slide 25 - Quiz

woordenschat
Wat betekent vermijden?
A
voorkomen
B
meisjesachtig
C
rekening houden met
D
onthouden

Slide 26 - Quiz

werkwoordspelling
(beantwoorden)...je de volgende vraag wel goed?
A
Beantwoort
B
Geantwoord
C
Beantwoord
D
Beantwoordt

Slide 27 - Quiz

meervoud
welke is fout?
A
programma's
B
televisie's
C
winkels
D
mango's

Slide 28 - Quiz

meervoud
wat is fout?
A
cadeaus
B
museums
C
theoriën
D
sauzen

Slide 29 - Quiz

samenstelling
welke is fout?
A
artsenpost
B
ziekewagen
C
paardenfokkerij
D
abrikozenjam

Slide 30 - Quiz

samenstelling
welke is fout?
A
zonneschijn
B
beukennootje
C
oogetuige
D
ziekenboeg

Slide 31 - Quiz

werkwoordspelling
(worden) ... je vader boos als je een onvoldoende haalt?
A
word
B
wordt

Slide 32 - Quiz

Welke is of zijn goed geschreven?
A
dvd'tje
B
80-jarige
C
donkerblauwe en-groene broeken
D
niet-roker

Slide 33 - Quiz

Sleep de verbanden naar de juiste signaalwoorden
timer
1:00
maar, daarentegen
Bijvoorbeeld, neem nou
Ten eerste, als laatste, ABC
Eerst, vervolgens, daarna
Doordat, waardoor
Tijdsvolgorde
Oorzaak- gevolg
Opsomming
Tegenstelling
Voorbeeld

Slide 34 - Drag question

Einde quiz!

Slide 35 - Slide