taalquiz

Taalquiz
1 / 41
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 2

This lesson contains 41 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

Taalquiz

Slide 1 - Slide

This item has no instructions



q
                       Welk spreekwoord is juist?
A
De kat in de pot vinden
B
De hond in de pot vinden

Slide 2 - Quiz

This item has no instructions



    Welk woord moet je invullen op de stippellijn:

                     Deze soep ....... nergens naar.
A
proeft
B
smaakt

Slide 3 - Quiz

This item has no instructions

Wat is het onderwerp van deze zin?

Joost heeft hem geroepen!
A
Joost
B
hem

Slide 4 - Quiz

This item has no instructions

Wat is de juiste spelling?

A
Houd hij van me?
B
Houdt hij van me?

Slide 5 - Quiz

This item has no instructions

Welke spelling is juist?

A
oud-Hollandse spelletjes  
B
oudhollandse spelletjes

Slide 6 - Quiz

This item has no instructions

Welke spelling is juist?
A
pannekoek
B
pannenkoek

Slide 7 - Quiz

This item has no instructions

Wat is het meervoud van melodie?
A
Melodieën
B
Melodiën

Slide 8 - Quiz

This item has no instructions


     Is 'onmiddelijk' goed of fout gespeld? 
A
goed
B
fout

Slide 9 - Quiz

This item has no instructions

Wat betekent 'sober'?
A
eenvoudig
B
schoon

Slide 10 - Quiz

This item has no instructions

Welke woorden met -ij zijn goed geschreven?

A
aardbij
B
zijkant
C
schilderij
D
batterij

Slide 11 - Quiz

This item has no instructions

Wat is de persoonsvorm in de zin?

"Wij kregen Freek Vonk plaatjes bij de Albert Heijn."
A
Wij
B
Freek Vonk
C
Kregen
D
Albert Heijn

Slide 12 - Quiz

This item has no instructions

Wat is de persoonsvorm in de zin?

"Morgen ben ik eindelijk jarig"
A
morgen
B
ben
C
jarig
D
eindelijk

Slide 13 - Quiz

This item has no instructions

Wat is de persoonsvorm?

"Heet de nieuwe leerling uit Assen, Tom?"
A
Assen
B
leerling
C
nieuwe
D
heet

Slide 14 - Quiz

This item has no instructions

Wat hoort op de ..... ?

"ik ........ deze taalquiz heel leuk"
A
vinden
B
vind
C
vindt
D
vonden

Slide 15 - Quiz

This item has no instructions

tussen, op, naast, onder, bij, van.

Dit zijn:
A
lidwoorden
B
voorzetsels
C
telwoorden
D
bijvoeglijke naamwoorden

Slide 16 - Quiz

This item has no instructions

Wat is het voltooid deelwoord van het werkwoord stappen?
A
gestapt
B
stappen heeft geen voltooid deelwoord
C
gestapd
D
gestappen

Slide 17 - Quiz

This item has no instructions

grammatica

Welke zin is helemaal goed?
A
Ik heb heel hard geniesd.
B
Ik ben gisteren verhuist.
C
Ik heb een verhaal vertelt.
D
Ik heb ziek geweest.

Slide 18 - Quiz

This item has no instructions

grammatica
In welke zin staan GEEN zelfstandige naamwoorden?
A
De vliegen vliegen achter vliegen aan.
B
De reiziger zal met de trein gaan reizen.
C
In de mediatheek staan veel computers.
D
Misschien moeten wij verhuizen.

Slide 19 - Quiz

This item has no instructions

grammatica
Wat past in de zin?
Ik heb deze week .............. gelezen.
A
de mooie boek
B
het mooi boek
C
een mooie boek
D
een mooi boek

Slide 20 - Quiz

This item has no instructions

spelling
Welk woord is FOUT geschreven?
A
appartement
B
raport
C
bodem
D
plafond

Slide 21 - Quiz

This item has no instructions

woordenschat
Wat betekent belemmeren?
A
verhinderen
B
zeuren
C
remmen
D
jaloers zijn

Slide 22 - Quiz

This item has no instructions

werkwoordspelling
(beantwoorden)...je die vraag wel goed?
A
Beantwoort
B
beantwoor
C
beantwoord
D
beantwoordt

Slide 23 - Quiz

This item has no instructions

werkwoordspelling
(worden) ... je vader boos als je een onvoldoende haalt?
A
word
B
wordt

Slide 24 - Quiz

This item has no instructions

meervoud
wat is fout?
A
programma's
B
televisie's
C
winkels
D
mango's

Slide 25 - Quiz

This item has no instructions

meervoud
wat is fout?
A
cadeaus
B
douches
C
theoriën
D
sauzen

Slide 26 - Quiz

This item has no instructions

Vraag 18: spelling
Welk voltooid deelwoord is goed geschreven?
Ik heb de wijzigingen ......
A
verwerkt
B
verwerkd
C
gewerkt
D
verwerkdt

Slide 27 - Quiz

This item has no instructions

Vraag 19: woordenschat
Wat is een ander woord voor "kosteloos"?
A
eenvoudig
B
gratis
C
snel
D
zonder

Slide 28 - Quiz

This item has no instructions

Vraag 20: grammatica
Wat is dit voor een soort woord?
DE auto rijdt snel.
A
werkwoord
B
lidwoord
C
zelfstandig naamwoord
D
geen van deze antwoorden

Slide 29 - Quiz

This item has no instructions

Een dier verstopt in een zin.
1. De verdachte heeft niets aan een alibi zonder bewijs.
(bizon)
2. Het spant erom bij de laatste wedstrijd; wie wordt kampioen? (panter)
Nu jij..........................................

Slide 30 - Slide

This item has no instructions

welk dier vind je in de volgende zin?
De nieuwe woonplaats bleek Hoorn te zijn.

Slide 31 - Open question

This item has no instructions

welk dier vind je in de volgende zin?
Is in Europa uw hoofdkantoor gevestigd?

Slide 32 - Open question

This item has no instructions

welk dier vind je in de volgende zin?
In de speeltuin gaan de kinderen graag op de schommel.

Slide 33 - Open question

This item has no instructions

Slide 34 - Slide

35 sec
Het woord dat in de rebus stond was:
A
vliegenmeppers
B
vliegreizen
C
vliegtuigstoel
D
vliegtuigstoelen

Slide 35 - Quiz

This item has no instructions

Slide 36 - Slide

This item has no instructions

Slide 37 - Slide

20 seconden kijken

Slide 38 - Slide

This item has no instructions

Waar zag je de caravan?
A
cijfer 3 en 7
B
cijfer 3 en 10
C
cijfer 2 en 11
D
cijfer 5 en 10

Slide 39 - Quiz

This item has no instructions

Waar zag je de bananen?
A
cijfer 10 en 13
B
cijfer 11 en 15
C
cijfer 11 en 14
D
cijfer 4 en 18

Slide 40 - Quiz

This item has no instructions

En de winnaar is:.................!

Slide 41 - Slide

This item has no instructions