Arm en Rijk les 2

Arm & Rijk les 2
De relatie tussen arme en rijke landen 
1 / 36
next
Slide 1: Slide
AardrijkskundeMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 1

This lesson contains 36 slides, with interactive quizzes, text slides and 4 videos.

time-iconLesson duration is: 80 min

Items in this lesson

Arm & Rijk les 2
De relatie tussen arme en rijke landen 

Slide 1 - Slide

Noem 1 ding die hebt onthouden van de vorige les

Slide 2 - Mind map

Weet je nog: noem 2 voorbeelden hoe we kunnen 'meten' of een land arm/rijk is.

Slide 3 - Open question

Leerdoelen 1/2: Economische afhankelijkheid
Je beschrijft de kenmerken van globalisering.
 
Je herkent de kenmerken van centrum-, semi-periferie- en 
periferielanden.

Je beschrijft en verklaart de manier waarop de economie van arme en rijke landen afhankelijk zijn van elkaar.

Slide 4 - Slide

Economische afhankelijkheid
  • Globalisering = Verbondenheid in de wereld
  • Ontwikkelde landen vs. Ontwikkelings landen
  • Economische afhankelijkheid, denk aan: Made in China

Slide 5 - Slide

Globalisering 
Plaatsen in de wereld zijn steeds meer met elkaar verbonden 

Transport: komst van vliegtuigen, treinen en auto's maken het makkelijk om ons te verplaatsen. 
Communicatie: door de komst van internet en mobieltjes kunnen we makkelijk met elkaar communiceren 

Slide 6 - Slide

Slide 7 - Video

Door globalisering wordt de relatieve afstand tussen plaatsen op de wereld kleiner
A
Juist
B
Onjuist

Slide 8 - Quiz

Relatieve afstand en absoluut
Absoluut = afstand in een rechte lijn
Relatief = hoe lang je er over doet

Globalisering zorgt dus door beter transport en snellere communicatie voor een kortere relatieve afstand

Slide 9 - Slide

Kijkopdracht
Hierna volgt een filmpje met foto's, daar gaan we een stukje van kijken. 

Kijkvraag: 'Wat valt jou op aan het werk dat de mensen doen?'

Slide 10 - Slide

Slide 11 - Video

Wat viel je op aan de foto's?

Slide 12 - Mind map

Centrum, Semiperiferie en Periferie

Slide 13 - Slide

Centrumlanden
1. Centrumlanden

Dit zijn de rijke landen. Een groot deel van deze landen ligt ten noorden van de evenaar (Noord-Amerika, Europa, Japan). Het BBP is hoog en de bevolking heeft een hoge koopkracht. Mensen zijn goed geschoold en de levensverwachting is hoog.






Slide 14 - Slide

Semi-periferie
2. Semi-periferielanden
Dit zijn de landen die in ontwikkeling zijn. Deze landen zijn niet arm, maar ook niet rijk. Dit zijn landen zoals Brazilië, China en Rusland. In deze landen is vaak veel industrie. Veel producten uit deze landen worden verkocht aan de centrumlanden. Het analfabetisme is laag, maar de levensverwachting is niet zo hoog als in de centrumlanden.

Slide 15 - Slide

Periferie landen
Dit zijn de arme landen. Het BBP en het welzijn is laag. Veel mensen werken in de landbouw. De productie is vaak laag. Een groot deel van de bevolking werkt in de informele sector (de scharreleconomie). Er is vaak slechte gezondheidszorg en er is een hoger percentage analfabeten. Ook de levensverwachting is laag.

Slide 16 - Slide

Canada is een voorbeeld van een:
A
Centrum land
B
Periferie land
C
Semi- periferie land

Slide 17 - Quiz

Thailand is een voorbeeld van een:
A
Centrum land
B
Periferie land
C
Semi-periferie land

Slide 18 - Quiz

Centrum land 

Periferie land
Semi periferie land
Hoge inkomens
Grote industrie sector
Hoog % analfabetisme en lage levensverwachting 
In ontwikkeling 
Grote landbouw sector

Slide 19 - Drag question

Lage loon landen 
Door globalisering wordt veel arbeid verplaatst naar lageloon landen 

Halffabricaat: van grondstoffen worden 'halve' producten gemaakt. Uiteindelijk verwerkt tot eindproducten zoals jouw telefoon 

Slide 20 - Slide

Slide 21 - Video

Voor- en nadelen
Semi periferie landen hebben dus veel grondstoffen en door de arbeid en grote bedrijven worden zij steeds rijker

Landen die geen grondstoffen hebben blijven arm

Slide 22 - Slide

Uit welk land zou jouw telefoon kunnen komen?
A
Australië
B
Oeganda
C
Zuid-Afrika
D
China

Slide 23 - Quiz

In welk land wordt het nieuwste model van jouw telefoon ontworpen?
A
De Verenigde Staten
B
Oeganda
C
Zuid-Afrika
D
China

Slide 24 - Quiz

Check check dubbelcheck! 
Zijn er vragen over de leerdoelen?

Slide 25 - Slide

Leerdoelen 2/2: Ontwikkelingshulp
Je beschrijft het onderscheid tussen noodhulp en ontwikkelingshulp.

 
Je beschrijft voordelen en nadelen van ontwikkelingshulp.
Je geeft voorbeelden van hulpacties om ontwikkelingslanden te helpen.

Slide 26 - Slide

Ontwikkelingshulp
Noodhulp = hulp bij een natuurramp of oorlog
Structurele Hulp = hulp is blijvend en voor een lange tijd

Slide 27 - Slide

Wat voor verschijnsel is ontwikkelingshulp?
A
Een natuurlijk verschijnsel
B
Een menselijk verschijnsel

Slide 28 - Quiz

Er is een Tsunami geweest en Java in Indonesië is zwaar geraakt. Nederland zet een fonds op: GIRO 123. Dit is een vorm van:
A
Structurele hulp
B
Noodhulp

Slide 29 - Quiz

Heb jij ooit meegedaan aan actie voor ontwikkelings- of noodhulp? Wat deed je? Welk doel?

Slide 30 - Open question

Slide 31 - Video

Microfinanciering is een voorbeeld van:
A
Noodhulp
B
Structurele hulp

Slide 32 - Quiz

Bedenk één nadeel van ontwikkelingshulp

Slide 33 - Open question

Check check dubbelcheck! 
Zijn er vragen over de leerdoelen?

Slide 34 - Slide

Wat heb je onthouden van deze les?

Slide 35 - Mind map

Wat ga je doen? 
In de portal de werkdoelen maken 
week 45
De relatie tussen arme en rijke landen
- Economische afhankelijkheid
- Ontwikkelingshulp

Daarna ga je de leervragen beantwoorden

Slide 36 - Slide