Modale werkwoorden Duits

Modale werkwoorden Duits
Tegenwoordige tijd
1 / 23
next
Slide 1: Slide
DuitsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 2,3

This lesson contains 23 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

Modale werkwoorden Duits
Tegenwoordige tijd

Slide 1 - Slide

Wat is "iemand mogen" in het Duits?

Slide 2 - Open question

Wat is "weten" in het Duits?

Slide 3 - Open question

Wat is "lusten" in het Duits?

Slide 4 - Open question

Wat is er nu anders?
             zwak werkwoord:            modaal  werkwoord 'können':
ich               wohn e                          ich                kann -
du                wohn st                         du                kann st
er/sie/es   wohn                           er/sie/es    kann -
wir               wohn en                        wir                könn en
ihr                wohn t                            ihr                könn t
sie/Sie       wohn en                         sie/Sie       könn en

Slide 5 - Slide

Vergelijk de stamvorm en de uitgangen
Bij een modaal werkwoord in het Duits:

  • Enkelvoud (ich, du, er/sie/es) verandert de stamklinker
  • ich + er/sie/es krijgen geen uitgang

  • Meervoud gaat dus gewoon volgens "feesttenten" en hoef je niet apart te leren 

Slide 6 - Slide

Maak nu een paar oefeningen,
vertaal:
hij kan

A
Er könne
B
Er kann
C
Er kannt
D
Er könnt

Slide 7 - Quiz

Vertaal:
jij mag (iets)
A
du darfst
B
du magst
C
du darf
D
du mag

Slide 8 - Quiz

Vertaal:
hij houdt van

Slide 9 - Open question

Vertaal:
wij moeten (noodzaak, verplichting)

Slide 10 - Open question

Vertaal:
jij weet

Slide 11 - Open question

Vertaal:
wij weten

Slide 12 - Open question

Vertaal:
wij moeten (wil van een ander)

Slide 13 - Open question

Vertaal:
jullie zouden graag willen

Slide 14 - Open question

Vertaal:
hij mag (haar)

Slide 15 - Open question

Vertaal:
jij moet (verplichting, noodzaak)

Slide 16 - Open question

Vertaal:
Tom vindt lekker

Slide 17 - Open question

Vertaal:
U zou graag

Slide 18 - Open question

Vertaal:
Jij kan goed Duits.

Slide 19 - Open question

Vertaal:
Wij willen betalen.

Slide 20 - Open question

Vertaal:
Wat zou jij graag willen ruilen?

Slide 21 - Open question

Vertaal:
Ik weet het niet.

Slide 22 - Open question

Vertaal:
Jij moet je huiswerk maken! (wil van een ander)

Slide 23 - Open question