Je kunt het woord vervangen door deze of dit. Als dat kan, zijn die en dat aanwijzend voornaamwoord. Voorbeelden:
a Je kunt die (1) film die (2) dat (3) meisje heeft aangeraden, niet meer zien.
b Ik heb gehoord dat (4) die (5) film niet meer draait.
In zin a kun je die (1) en dat (3) vervangen door deze en dit. Het zijn aanwijzende voornaamwoorden. Je kunt die (2) niet vervangen; die (2) is een betrekkelijk voornaamwoord; het verwijst immers naar een antecedent: die film. In zin b kun je die (5) vervangen door deze, maar dat (4) kun je niet vervangen door dit.
Dat (4) is hier een onderschikkend voegwoord; het staat immers aan het begin van een bijzin.