Het gebruik van 'er'

1 / 17
next
Slide 1: Slide
NT2Beroepsopleiding

This lesson contains 17 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

Slide 1 - Slide

Verschillende soorten 'er'
1. Bij een onbepaald onderwerp
2.
3.
4.
5. 

Slide 2 - Slide

1. Bij een onbepaald onderwerp
een hond
honden
twee honden
geen honden
een paar honden

Slide 3 - Slide

1. Bij een onbepaald onderwerp
Een onbepaald onderwerp mag niet op de eerste plaats in de zin:
Fout: Een hond loopt in de tuin.
Goed: Er loopt een hond in de tuin.
Fout: Geen mensen zijn op straat.
Goed: Er zijn geen mensen op straat.

Slide 4 - Slide

Foute zin: Drie kopjes staan in het kastje

Slide 5 - Open question

1. Bij een onbepaald onderwerp
Soms komt 'er' niet aan het begin van de zin, maar na het werkwoord:
Gisteravond was er niemand in de bibliotheek.
Volgens mij staat er een postbode voor de deur.

Slide 6 - Slide

Foute zin: Weinig producten liggen in het magazijn.

Slide 7 - Open question

1. Bij een onbepaald onderwerp
Als 'er' later in de zin staat, mag je het vaak ook weglaten. 
De zin klinkt dan formeler.
Goed: Op de A15 is er een ongeluk gebeurd. (spreektaal)
Ook goed: Op de A15 is een ongeluk gebeurd. 

Slide 8 - Slide

1. Bij een onbepaald onderwerp
Bij vragen met een vraagwoord gebruiken we ook vaak 'er'.
Als de vraag geen echt onderwerp heeft:
Wat is er gebeurd?
Wie gaat er naar het feestje?
Of als het onderwerp onbepaald is:
Wanneer is er kermis in Nijmegen?

Slide 9 - Slide

Wanneer - veel mensen - op vakantie

Slide 10 - Open question

1. Bij een onbepaald subject
Sommige passieve zinnen hebben geen onderwerp. Dan gebruik je ook 'er'.
Er werd veel gelachen tijdens de speech.
Mag er hier worden gerookt?

Slide 11 - Slide

een klein kind - zitten - een stoel
Welke zin is fout?
A
Een klein kind zit op een stoel.
B
Op een stoel zit een klein kind.
C
Er zit een klein kind op een stoel.
D
Op een stoel zit er een klein kind.

Slide 12 - Quiz

de paarden - lopen - bos
A
De paarden lopen in het bos
B
In het bos lopen de paarden.
C
Er lopen de paarden in het bos.
D
In het bos lopen er de paarden.

Slide 13 - Quiz

een muis - lopen - in de keuken

Slide 14 - Open question

een cursist - zitten - de kamer

Slide 15 - Open question

Wanneer - het examen - starten

Slide 16 - Open question

Wie - zijn - aan de beurt

Slide 17 - Open question