4.2 Zakelijk lezen leesmanieren, onderwerp, hoofdgedachte

Zakelijk lezen 4.2
Je leert:
- verschillende leesmanieren
- onderwerp / hoofdgedachte
- bronvermelding
citaat
1 / 22
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 1

This lesson contains 22 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 100 min

Items in this lesson

Zakelijk lezen 4.2
Je leert:
- verschillende leesmanieren
- onderwerp / hoofdgedachte
- bronvermelding
citaat

Slide 1 - Slide

Wat weet je nog van vorige les?
4.1 Zakelijk lezen

Slide 2 - Slide

Wat is het verschil tussen een regel en een zin?
A
Een regel zijn een aantal woorden die op een horizontale lijn staan. Een zin begint met een hoofdletter en eindigt met een punt of leesteken.
B
Een zin zijn woorden die op een horizontale lijn achter elkaar staan. Een regel begint met een hoofdletter en eindigt met een punt of leesteken.

Slide 3 - Quiz

Wat is het verschil tussen een titel en een ondertitel?
A
Een titel is altijd het onderwerp van de tekst. Een ondertitel geeft meer informatie over het onderwerp.
B
Een titel hoort bij de hele tekst een ondertitel bij een bepaalde alinea

Slide 4 - Quiz

Manieren van lezen
  1. Oriënterend lezen 
  2. Globaal lezen 
  3. Precies lezen
  4. Zoekend lezen 

Slide 5 - Slide

Oriënterend lezen
Doel: je zoekt het onderwerp van een tekst.
Aanpak: Je bekijkt de titel en tussenkopjes, je leest de eerste alinea, je bekijkt de illustratie, je leest anders gedrukte woorden.

Slide 6 - Slide

Globaal lezen
Doel: Deelonderwerpen vaststellen
Aanpak: Lees de eerste en laatste zin van elke alinea. Bepaal steeds waar de alinea over gaat. Soms gaan een aantal alinea's over hetzelfde deelonderwerp, die alinea's kunnen samen eenzelfde tussenkopje krijgen. 

Slide 7 - Slide

Precies lezen
Doel: Een tekst helemaal goed begrijpen.
Aanpak: Je leest de tekst nauwkeurig van begin tot het eind. 

Slide 8 - Slide

    Zoekend lezen
Doel: Bruikbare informatie in een tekst vinden.
Aanpak: Let op tussenkopjes, andersgedrukte woorden en opvallende tekens.

Slide 9 - Slide

Onderwerp
Zo vind je het onderwerp van een tekst:

- Lees de tekst oriënterend.
- Geef een zo kort mogelijk antwoord op de vraag: 
waarover gaat deze tekst?


Slide 10 - Slide

Hoofdgedachte 
Zo vind je de hoofdgedachte van een tekst

- Lees de tekst precies.
- Wat is het belangrijkste wat in de tekst over het onderwerp gezegd wordt?  Wat wil de schrijver vertellen over het onderwerp?
Let op. Soms staat het letterlijk in de inleiding of het slot.

Slide 11 - Slide

Overeenkomst
onderwerp & hoofdgedachte


Beide geven antwoord op de vraag:
Waar gaat de tekst over?

Slide 12 - Slide

Verschil onderwerp & hoofdgedachte
Onderwerp is in een paar woorden
Hoofdgedachte is in een hele zin

Onderwerp vinden -> oriënterend lezen
Hoofdgedachte vinden -> precies lezen

Slide 13 - Slide

Tekstdoelen en tekstsoorten

Slide 14 - Slide

Bronvermelding
Een bron is een plek waar informatie vandaan komt.
Uit de bronvermelding kun je afleiden wat voor tekst je voor je hebt en voor wie die oorspronkelijk bedoeld was.

Slide 15 - Slide

Citaat
Citaten zijn letterlijk overgenomen woorden van iemand anders.
Een schrijver of spreker citeert om zijn eigen tekst mooier, informatiever of overtuigender te maken. Een citaat hoort tussen aanhalingstekens te staan, zodat je als lezer ziet welke woorden geciteerd zijn.
Anna zegt: "Het is mooi weer buiten."

Slide 16 - Slide

Welke vier leesmanieren zijn er?
A
Verkennend lezen Onderzoekend lezen Grondig lezen Studerend lezen
B
Verkennend lezen Zoekend lezen Grondig lezen Studerend lezen

Slide 17 - Quiz

Wanneer pas je de leesmanier 'zoekend lezen' toe?
A
Als je nog niet weet wat wat je wilt lezen
B
Als je op zoek bent naar bepaalde informatie

Slide 18 - Quiz

Welke zin is correct geciteerd?

A
'Zingen levert een bijdrage aan de ontwikkeling, zegt de musicoloog M. van Brakel'.
B
'Zingen levert een flinke bijdrage aan de taalontwikkeling', zegt de musicoloog M. van Brakel.

Slide 19 - Quiz

Wat is een deelonderwerp?

A
Het onderwerp van de tekst
B
Het onderwerp van de alinea wat tevens een deel van het onderwerp van de hele tekst is.

Slide 20 - Quiz

Best lastig
Maak de opdrachten B of C, D en de voortgangstoets.

Slide 21 - Slide

Dit wist ik al en ik snap alles!
Maak de voortgangstoets. Bepaal daarna welke opdrachten je nog moet maken om zeker te weten dat je alles niet alleen denkt te weten, maar ook echt geleerd hebt.

Let op! Alle theorie vind je terug bij de opdrachten. 

Slide 22 - Slide